ECLI:NL:RBDHA:2025:18760

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.40970
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 september 2025, wordt de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de verweerder terecht de maatregel heeft opgelegd, gezien de risico's dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en zijn vertrek zal ontwijken. De rechtbank stelt vast dat er voldoende gronden zijn voor de maatregel, zowel zware als lichte gronden, en dat de verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van de eiser naar Algerije. De rechtbank wijst erop dat de eiser zijn verplichtingen niet nakomt en dat er zicht is op uitzetting, aangezien de Algerijnse autoriteiten naar verwachting een laissez-passer zullen verstrekken. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank concludeert dat de maatregel rechtmatig is opgelegd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.40970

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: J.A. Weststrate).

Procesverloop

Bij besluit van 11 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend om de zaak schriftelijk af te doen. Eiser heeft op 4 september 2025 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 5 september 2025 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek op 9 september 2025 gesloten.

Overwegingen

Waarover gaat deze uitspraak?
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de maatregel van bewaring rechtmatig is. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Het beroep is ongegrond. Zij legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wat betrekt de rechtbank in haar beoordeling?
2. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 2000. Eiser is op 7 augustus 2025 strafrechtelijk aangehouden omdat hij zich niet kon identificeren. Aan hem is op 8 augustus 2025 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Op 11 augustus 2025 is eiser staande gehouden omdat hij geen geldig vervoersbewijs en identiteitsbewijs had. Vervolgens is hij op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw overgebracht en opgehouden voor verhoor. Eiser is gehoord in het bijzijn van een beëdigde Algerijns-Arabische tolk. Vervolgens heeft verweerder de maatregel van bewaring opgelegd.
De zware en lichte gronden
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1
Eiser bestrijdt in beroep alle zware en lichte gronden. Ten aanzien van de zware grond 3a voert eiser aan dat de enkele constatering van verweerder dat eiser in Frankrijk een toegangsverbod voor de Europese Unie (EU) heeft gekregen en een terugkeerbesluit op 8 augustus 2025 is opgelegd, onvoldoende is. De zware grond 3b is volgens hem onvoldoende onderbouwd. De zware grond 3c is ten onrechte tegengeworpen omdat het feit dat eiser niet eerder uit eigen beweging is vertrokken, de bewaring niet rechtvaardigt omdat er een actuele, concrete inschatting moet zijn dat hij niet zal vertrekken. Hij heeft verklaard dat hij de EU wil verlaten. Ten aanzien van de zware grond 3d voert eiser aan dat het enkel tonen van een mogelijk vals document niet tot de conclusie kan leiden dat eiser niet meewerkt. Hij heeft zijn identiteit- en nationaliteitsgegevens verstrekt. Ten aanzien van de zware grond 3i voert eiser aan dat de enkele mededeling dat hij niet wil terugkeren naar Algerije, niet gelijkgesteld kan worden aan weigering om mee te werken aan zijn terugkeer.
De lichte grond 4a is ten onrechte tegengeworpen omdat het ontbreken van documenten hem niet kan worden verweten. Ten aanzien van lichte grond 4c voert eiser aan dat het feit dat hij geen adres kan opgeven niet maakt dat sprake is van een risico op onttrekking omdat er opvanglocaties zijn. Lichte grond 4d is ten onrechte tegengeworpen omdat asielzoekers vaak geen middelen hebben.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat de zware grond 3c terecht aan eiser is tegengeworpen. Voor de zware grond 3c kan verweerder volstaan met een toelichting die feitelijk juist is. [1] In de maatregel heeft verweerder toegelicht dat eiser eerder een toegangsverbod voor de EU van Frankrijk heeft gekregen en op 8 augustus 2025 een terugkeerbesluit van Nederland. Eiser diende Nederland en de EU direct te verlaten hetgeen hij niet heeft gedaan. Eiser is op 11 augustus 2025 opnieuw staande gehouden. Lichte grond 4c is terecht tegengeworpen omdat eiser niet is ingeschreven in de Basisregistratie Personen. De enkele stelling dat hij opvang zou kunnen krijgen in een asielzoekerscentrum betekent niet dat hij een vaste- woon of verblijfplaats heeft. Nu de zware grond 3c en lichte grond 4c terecht zijn tegengeworpen, is sprake van ten minste twee gronden op grond van artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de beroepsgronden ten aanzien van de overige zware en lichte gronden te behandelen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met een lichter middel. Gezien de omstandigheid dat hij jong is, geen strafrechtelijke antecedenten heeft en hij heeft verklaard dat hij wil vertrekken, is de maatregel onevenredig bezwarend. Uit de maatregel blijkt niet dat concreet is onderzocht of er alternatieven zijn zoals een meldplicht, een vrijheidsbeperkende locatie of het stellen van een vertrektermijn. Dit maakt dat het beginsel dat bewaring een ultimum remedium moet zijn is geschonden.
4.1
De rechtbank stelt vast dat eiser voorafgaand aan de oplegging van de maatregel in het gehoor van 11 augustus 2025 door verweerder is gevraagd naar zijn medische omstandigheden en zijn zienswijze op de inbewaringstelling. Eiser heeft hierop geantwoord dat hij gezond is. Verweerder heeft in de maatregel in de afweging betrokken dat hij heeft aangegeven dat als hij zal worden vrijgelaten, hij het land zal verlaten en naar Frankrijk zal vertrekken, maar dat hij niet naar Algerije gaat. Verweerder heeft hierin, mede gezien het risico dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken en zijn vertrek zal ontwijken of belemmeren, geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel toe te passen. Ten aanzien van de medische toestand van eiser heeft verweerder in de beoordeling betrokken dat eiser soms verward over komt. Verweerder heeft hiervoor kunnen verwijzen naar de medische voorzieningen die in het detentiecentrum aanwezig zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
De voortvarendheid en zicht op uitzetting
5. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is omdat de voortvarendheid van eisers uitzetting niet kan worden getoetst door de rechtbank omdat de voortgangsgegevens (formulier M120) niet in het dossier zitten. Tot slot voert eiser aan dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije omdat dit niet goed is gemotiveerd en er geen concreet zicht is op verkrijging van reisdocumenten.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Verweerder heeft de voortgangsgegevens (formulier M120) op 5 september 2025 in het dossier geüpload. Hieruit blijkt dat op 18 augustus 2025 de aanvraag voor een laissez-passer (lp) naar de Algerijnse autoriteiten is verstuurd, dat er op 4 september 2025 schriftelijk is gerappelleerd en dat er op 14 augustus 2025 een vertrekgesprek met eiser is gevoerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder eisers uitzetting onvoldoende voortvarend ter hand neemt.
Ten aanzien van Algerije wordt in het algemeen aangenomen dat er zicht op uitzetting is [2] .
Bij de huidige stand van zaken is er ook geen reden om aan te nemen dat de Algerijnse autoriteiten voor eiser geen laissez-passer zullen verstrekken. Op eiser rust bovendien de verplichting om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen om zijn beoogde uitzetting te bewerkstelligen. Uit de met eiser gevoerde vertrekgesprekken blijkt niet dat hij invulling geeft aan die verplichting. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Zijn er andere redenen om de maatregel onrechtmatig te achten?
6. Ook ambtshalve toetsend is de rechtbank van oordeel dat de maatregel rechtmatig aan eiser is opgelegd.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7.1
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.P. van Brunschot, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829 (onder 15.1 en verder).
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85 en van 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.