Overwegingen
1. Eiseres is in bewaring gesteld om de terugkeer naar Ethiopië voor te bereiden en de verwijderingsprocedure uit te voeren.
2. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit, vier zogenoemde zware gronden en drie zogenoemde lichte gronden opgevoerd om dit te onderbouwen.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de maatregel moet worden opgeheven omdat het risico van refoulement zich verzet tegen haar terugkeer naar Ethiopië. Eiseres heeft deze stelling onderbouwd door mede te delen dat ze hoger beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend tegen de rechtbankuitspraak van 4 september 2025, waarin het beroep tegen de afwijzing van haar asielaanvraag ongegrond is verklaard. Eiseres heeft ook benoemd dat zij, na deze uitspraak, is gepresenteerd bij de Ethiopische autoriteiten, terwijl een van de overwegingen van de rechtbank om haar beroep ongegrond te verklaren zag op de omstandigheid dat onvoldoende aannemelijk is dat de Ethiopische autoriteiten bekend zijn haar aanwezigheid. Eiseres verwijst naar rechtsoverwegingen 37-39 van de einduitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats in de verwijzingsprocedure die tot het arrest Adrar heeft geleid om te onderbouwen dat de maatregel moet worden opgeheven.
4. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en motiveert dit als volgt.
5. Eiseres verblijft illegaal in Nederland en heeft geen verblijfsrecht in een andere lidstaat van de Unie. Op 29 april 216 is een terugkeerbesluit jegens eiseres vastgesteld als besluitonderdeel van een meeromvattende beschikking op een asielaanvraag. Dit terugkeerbesluit is door de rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, gecontroleerd en in de uitspraak van 30 september 2016 rechtmatig bevonden. Eiseres heeft niet voldaan aan haar terugkeerverplichting die voortvloeit uit dit terugkeerbesluit dat in rechte is komen vast te staan. Eiseres heeft op 7 augustus 2023 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Door het indienen van een asielaanvraag heeft eiseres procedureel rechtmatig verblijf verkregen en zijn de rechtsgevolgen van het op 29 april 2016 vastgestelde terugkeerbesluit opgeschort. Deze opvolgende asielaanvraag is op 8 mei 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond en dit afwijzende besluit omvat een terugkeerbesluit. De rechtbank, zittingsplaats Utrecht, heeft op 4 september 2025 het beroep tegen de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag ongegrond verklaard. De rechtmatigheid van het op 8 mei 2025 vastgestelde terugkeerbesluit is dus op 4 september 2025 gecontroleerd en het terugkeerbesluit is rechtmatig bevonden. Door deze uitspraak is de opschorting van de rechtsgevolgen van het op 29 april 2016 vastgestelde terugkeerbesluit beëindigd en is er wederom een terugkeerverplichting ontstaan.
6. Het terugkeerbesluit dat op 8 mei 2025 is vastgesteld, is de grondslag van de in deze procedure te toetsen bewaringsmaatregel. Eiseres betoogt dat er sprake is van een wezenlijke wijziging van het refoulementrisico, waardoor zou moeten worden geconcludeerd dat het terugkeerbesluit niet kan worden uitgevoerd.
7. De rechtbank overweegt allereerst dat het instellen van hoger beroep en het aanhangig maken van een verzoek om een voorlopige voorziening om daarmee te voorkomen dat eiseres wordt verwijderd voordat de Afdeling het hoger beroep heeft beoordeeld, geen procedureel rechtmatig verblijft oplevert. Eiseres valt nu dus onder de werkingssfeer van richtlijn 2008/115. Dit betekent dat verweerder verplicht is om het illegale verblijf van eiseres te beëindigen door eiseres ofwel toestemming tot verblijf te verlenen, ofwel door eiseres te verwijderen. Verweerder is niet voornemens om aan eiseres een verblijfsvergunning of andere toestemming voor verblijf te verlenen en zal de verwijdering moeten voorbereiden en de terugkeerprocedure moeten uitvoeren omdat eiseres niet vrijwillig voldoet aan haar terugkeerverplichting. Om die terugkeer te verzekeren, heeft verweerder eiseres in bewaring gesteld. Omdat de hogerberoep-procedure geen rechtmatig procedureel rechtmatig verblijf oplevert, staat deze procedure niet aan het verder voorbereiden van de verwijdering in de weg. Indien de feitelijke uitzetting wordt gepland en de Afdeling dan nog geen uitspraak heeft gedaan, kan eiseres bezwaar maken tegen de feitelijke uitzetting. Eiseres kan in plaats daarvan ook een volgberoep indienen omdat de bewaringsrechter -ongeacht de gedragingen van eiseres en haar keuze om al dan niet bezwaar tegen de feitelijk uitzetting te maken- ook moet beoordelen of het refoulementrisico in de weg staat aan de verwijdering. In beide procedures zal eiseres dan aannemelijk moeten maken dat sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan of die bekend zijn geworden na de vaststelling van het terugkeerbesluit en de rechterlijke controle hiervan in de eerder genoemde uitspraak van 4 september 2025. Indien eiseres te zijner tijd bezwaar maakt tegen de feitelijke overdracht en (tijdig) om een voorlopige voorziening verzoekt in afwachting van de beslissing op bezwaar, is zij verzekerd van een rechterlijke controle voordat de feitelijke uitzetting kan plaatsvinden. Indien eiseres enkel een volgberoep indient om de bewaringsrechter te laten beoordelen of het refoulementrisico in de weg staat aan de feitelijke verwijdering, is deze tijdige rechtelijke beoordeling niet gewaarborgd omdat uit de bewaringsprocedure en de daarin geldende termijnen het moment van de rechterlijke toetsing van de voortduring van de maatregel volgt. Op dit moment komt de rechtbank niet tot de conclusie dat de verwijdering niet kan plaatsvinden enkel omdat eiseres niet berust in de uitspraak van 4 september 2025 en hiertegen hoger beroep heeft ingesteld.
8. Verweerder heeft op 15 september 2025 de LP-aanvraag ingevuld en verzonden aan de autoriteiten van Ethiopië. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat een schriftelijke presentatie van eiseres bij deze autoriteiten heeft plaatsgevonden en dat verweerder nu in afwachting is van de nationaliteitsbevestiging. De beroepsgrond dat de Ethiopische autoriteiten nu dus bekend zijn met de aanwezigheid van eiseres in Nederland en dit een wezenlijke verandering is van de situatie ten tijde van de rechterlijke controle van het terugkeerbesluit en daarom tot de conclusie moet leiden dat het terugkeerbesluit niet kan worden uitgevoerd, slaagt niet. Verweerder heeft toegelicht dat niet is en niet wordt medegedeeld aan de Ethiopische autoriteiten dat eiseres in Nederland asielaanvragen heeft ingediend. In de uitspraak van 4 september 2025 is niet overwogen dat de enkele bekendheid van de aanwezigheid van eiseres een refoulementrisico oplevert en eiseres heeft niet onderbouwd waarom de schriftelijke presentatie wel betekent dat een refoulementrisico is ontstaan en in de weg staat aan de uitvoering van het terugkeerbesluit. Indien eiseres gevolgd zou moeten worden, zou dat ook betekenen dat verweerder eiseres nimmer kan verwijderen. Uit haar gedragingen en verklaringen blijkt immers dat zij niet meewerkt aan haar vertrek en ook niet uit eigen beweging zal voldoen aan haar terugkeerverplichting. Verweerder is dan ook afhankelijk van de Ethiopische autoriteiten om te kunnen voldoen aan zijn verplichting om het terugkeerbesluit uit te voeren en eiseres te verwijderen. Omdat eiseres in bewaring is gesteld en verweerder verplicht is om de bewaring zo kort mogelijk te laten duren, is verweerder ook verplicht om voortvarend aan de verwijdering te werken. Verweerder is niet verplicht om te wachten met de inbewaringstelling totdat de Afdeling uitspraak op het hoger beroep heeft gedaan en verweerder is niet bevoegd om geen uitzettingshandelingen te verrichten gedurende de bewaring. De rechtbank stelt dan ook vast dat het beginsel van non-refoulement op dit moment niet aan de verwijdering in de weg staat en de maatregel dus niet wordt opgeheven omdat verweerder zich tot de Ethiopische autoriteiten heeft gewend om een vervangend reisdocument te verkrijgen en het terugkeerbesluit te kunnen effectueren. De rechtbank merkt hierbij op dat de feiten en omstandigheden waarin de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats eerder heeft geoordeeld dat de presentatie in persoon moet worden verboden, wezenlijk verschilt met de feiten en omstandigheden in de onderhavige procedure. In die procedures was namelijk een presentatie in persoon gepland voordat dat er een rechterlijke controle van het terugkeerbesluit had plaatsgevonden. De rechtbank wijst op de uitspraken van 20 augustus 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:15472) en 30 mei 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:9592), waarin de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats -kort gezegd- heeft geoordeeld dat zolang er geen sprake is van een in rechte vaststaand terugkeerbesluit en terugkeerverplichting, verweerder zich moet onthouden van het presenteren van een vreemdeling bij de autoriteiten van het land van herkomst. In de onderhavige procedure heeft er een (eerste) rechtelijke controle van het terugkeerbesluit plaatsgevonden en beoordeelt de rechtbank nu of dit terugkeerbesluit kan worden uitgevoerd. Zoals hiervoor overwogen volgt uit het enkele aanvragen van een LP en het verstrekken van gegevens over eiseres, waaronder haar foto, geen refoulementrisico. Dit blijkt niet uit de argumenten van eiseres en ook niet uit algemene landeninformatie. 9. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet. De rechtbank overweegt hierbij dat het beroep van eiseres op rechtsoverwegingen 37-39 van de einduitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 september 2025 in de verwijzingsprocedure die tot het arrest Adrar heeft geleid (ECLI:NL:RBDHA:2025:16727) ook niet slaagt. De rechtbank heeft in de betreffende rechtsoverwegingen het navolgende overwogen: 37. Verweerder geeft dus in wezen reeds uitvoering aan deze onderzoeksplicht met dien verstande dat verweerder de beoordeling van de afgelegde verklaringen beperkt tot het vaststellen dat er een in rechte vaststaand terugkeerbesluit is en eiser niet aan zijn terugkeerplicht heeft voldaan. Verweerder zal doorgaans niet kenbaar in de maatregel beoordelen of uit de verklaringen en de andere relevante feiten en omstandigheden waarmee verweerder bekend is ook kan worden afgeleid dat het terugkeerbesluit kan worden uitgevoerd. Dit heeft evenwel waarschijnlijk zijn oorzaak in dat tot nu toe in de rechtspraak is aangenomen dat de bewaringsrechter zich niet mag uitlaten over de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit als de bewaringsrechter niet tegelijkertijd een beroep tegen dit terugkeerbesluit behandelt, en het zou volstaan dat er een besluit is dat als terugkeerbesluit kan worden aangemerkt. Gelet op de uitleg van het Unierecht in het arrest Adrar volstaat deze vaststelling echter niet zonder meer en dient onder omstandigheden ook te worden nagegaan of dit terugkeerbesluit kan worden uitgevoerd of dat de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en/of het beginsel van non-refoulement hieraan in de weg staan. Het niet hoeven en niet mogen beoordelen van de rechtmatigheid van een in rechte vaststaand terugkeerbesluit doet daarmee niet af aan de verplichting dat moet worden nagegaan of dit terugkeerbesluit kan worden uitgevoerd.
38. Het Hof heeft onder verwijzing naar haar vaste jurisprudentie overwogen dat de bevoegde nationale autoriteit in alle stadia van de terugkeerprocedure rekening moet houden met beginsel van non-refoulement, waarbij de rechtbank overweegt dat zowel de administratieve als de rechterlijke autoriteit een dergelijke ‘nationale autoriteit’ zijn. Het refoulementverbod is absoluut en moet te allen tijde worden geëerbiedigd, ongeacht het gedrag van de betrokken vreemdeling en los van de vraag of hij het terugkeerbesluit heeft betwist. Het Hof heeft in Adrar gewezen op haar overweging in Ararat dat het niet is vereist om een verzoek om internationale bescherming in te dienen om de volledige eerbiediging van het beginsel van non-refoulement als bedoeld in artikel 5 van richtlijn 2008/115, gelezen in samenhang met artikel 19, lid 2, van het Handvest, te kunnen doen gelden. De rechtbank leidt hieruit ook af dat de rechtbank die de rechtmatigheid beoordeelt van de bewaringsmaatregel die ter fine van verwijdering is opgelegd, zal moeten nagaan of het refoulementverbod zich verzet tegen de verwijdering ook indien in het bewaringsgehoor hiernaar niet is gevraagd, dit in de maatregel ook niet is gemotiveerd en ook indien de vreemdeling in zijn beroepsgronden hierover niets aanvoert. De rechtbank zal dit ter zitting aan de orde moeten stellen en daarbij moeten aangeven dat er geen indicaties zijn dat er sprake is van een refoulementrisico, danwel hier nadere vragen over moeten stellen. Deze vragen houden dan geen verband met de vraag of de vreemdeling een asielaanvraag wil indienen, maar met de vraag of er indicaties voor een refoulementrisico zijn waardoor de verwijdering niet kan plaatsvinden. Partijen kunnen zich hier dan beiden over uitlaten. Afhankelijk van de argumenten die over en weer worden aangevoerd en afhankelijk van de inhoud van het dossier en hetgeen ambtshalve bekend is over het land van terugkeer, zal de bewaringsrechter aan partijen moeten uitleggen of zij over genoeg informatie beschikt om te kunnen beoordelen of het terugkeerbesluit kan worden uitgevoerd of dat nader moet worden onderzocht of het beginsel van non-refoulement aan de verwijdering in de weg staat. Aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden zal de bewaringsrechter dus moeten beoordelen of op het moment van de rechterlijke toets een werkelijk vooruitzicht bestaat dat de verwijdering kan slagen. Indien de rechtbank dit niet kan beoordelen of indien er tijdens het onderzoek ter zitting onvoldoende feiten en omstandigheden bekend zijn om dit grondig te onderzoeken, zal de bewaringsrechter ofwel de bewaring aanstonds moeten opheffen, ofwel bepalen dat partijen na de zitting nog nadere standpunten en bewijsmiddelen hiervoor kunnen aandragen.
39. Het Hof heeft overwogen dat het aan de bevoegde rechterlijke autoriteit staat om bij het onderzoek van de voorwaarden voor de rechtmatigheid van de bewaring – zo nodig ambtshalve – na te gaan of die belangen zich verzetten tegen, ten eerste, de bewaring als zodanig van de betrokken illegaal verblijvende derdelander en, ten tweede, diens verwijdering ter uitvoering van een definitief terugkeerbesluit. De rechtbank merkt hierbij op dat de eerste toets ziet op de vraag of een maatregel moet worden opgelegd of dat kan worden volstaan met de toepassing van een lichter middel. Zoals hiervoor overwogen gaat verweerder dit na in het bewaringsgehoor en motiveert verweerder dit in de maatregel, waarbij te gelden heeft dat deze rechtbank en zittingsplaats het gehoor en de motivering in onderlinge samenhang beoordeelt om te bepalen of verweerder bij het opleggen van de maatregel voldoende heeft onderzocht of met een lichter middel kan en dus moet worden volstaan.
10. De rechtbank wijst er op dat verweerder in de bewaringsmaatregel het navolgende heeft overwogen:
(…)
Niet is gebleken dat vanwege het beginsel van non-refoulement, zoals genoemd in artikel
5 van de Terugkeerrichtlijn, danwel vanwege de andere daarin genoemde belangen moet
worden afgezien van de uitzetting van de vreemdeling. Hierbij is van belang dat hetgeen
door de vreemdeling in het gehoor is aangevoerd reeds is betrokken in het besluit/de besluiten van de IND, betrokkene heeft verklaard dat zij alle redenen benoemd heeft de IND.
Verder blijkt uit algemene informatie niet dat de situatie in het land van terugkeer dermate slecht is, dat de vreemdeling niet naar dat land zou kunnen terugkeren. De
vreemdeling heeft niets heeft aangevoerd waarom dat in zijn geval anders zou zijn.
(…)
11. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich in het gehoor door middel van het stellen van gerichte vragen ervan heeft vergewist of het op 8 mei 2025 vastgestelde terugkeerbesluit kan worden uitgevoerd en dus aan de maatregel ten grondslag kan worden gelegd. Door in de maatregel uitdrukkelijk te motiveren dat verweerder is nagegaan of de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en/of het beginsel van non-refoulement aan de uitvoering van het terugkeerbesluit in de weg staan, is voor eiseres en voor de rechtbank kenbaar dat verweerder invulling geeft aan zijn verplichtingen die uit deze bepaling volgen. Het staat eiseres vanzelfsprekend vrij om te stellen en te onderbouwen dat de beoordeling door verweerder niet juist is of dat na het opleggen van de maatregel nieuwe feiten en omstandigheden zijn ontstaan of zijn gebleken die een nadere beoordeling van de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en/of het beginsel van non-refoulement vereisen. Eiseres heeft dergelijke omstandigheden ter zitting aangedragen, verweerder heeft hierop, gelet op de vereiste hoor en wederhoor, kunnen reageren en de rechtbank heeft ter zitting nadere vragen aan partijen gesteld en in deze uitspraak gemotiveerd dat waarom het beginsel van non-refoulement niet aan de uitvoering van het terugkeerbesluit in de weg staat.
12. De rechtbank heeft de overige rechtmatigheidsvereisten van de maatregel gecontroleerd en stelt vast dat de maatregel rechtmatig is opgelegd en rechtmatig ten uitvoer is gelegd tot het moment van sluiten van het onderzoek na de behandeling van het beroep ter zitting. Het beroep is daarom ongegrond. Eiseres wordt niet in aanmerking gebracht voor schadevergoeding en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
13. Beslist wordt als volgt.