ECLI:NL:RBDHA:2025:18291

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.32637 en NL25.32639
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van Nigeriaanse gezinsleden in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, worden de beroepen van twee Nigeriaanse eisers en hun minderjarige kinderen behandeld. De eisers hebben aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvragen niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen volgens de Dublinverordening. De rechtbank heeft de beroepen op 29 september 2025 behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en komt tot de conclusie dat de beroepen ongegrond zijn.

De rechtbank overweegt dat de minister zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen, omdat België verantwoordelijk is voor de asielaanvragen. Eisers hebben aangevoerd dat de opvang- en leefomstandigheden in België in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelt dat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd om aan te tonen dat de situatie in België voor hen onacceptabel is. De rechtbank wijst erop dat de Belgische autoriteiten hebben gegarandeerd dat zij de asielverzoeken van eisers in behandeling zullen nemen en dat eisers tot hun vertrek uit België opvang hebben genoten.

De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvragen niet in behandeling te nemen en dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de eisers worden overgedragen aan België en geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.32637 en NL25.32639

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1], eiser,

geboren op [geboortedatum 1],
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer 1],

[naam 2], eiseres,

geboren op [geboortedatum 2],
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer 2],
mede namens hun minderjarige kinderen:

[naam 3],

geboren op [geboortedatum 3],
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer 3],

[naam 4],

geboren op [geboortedatum 4],
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer 4],
hierna samen: eisers,
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. I. van Es).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 17 juli 2025 niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
Op de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt apart beslist. [1]
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 29 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek in beide zaken op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van de besluiten
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die in de Dublinverordening [2] staat. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] In dit geval heeft Nederland op 4 juni 2025 bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek op 11 juni 2025 op grond van artikel 18, eerste lid onder d van de Dublinverordening aanvaard.
Artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening
5. Eisers voeren aan dat in België de opvang- en leefomstandigheden waaraan zij zullen worden blootgesteld en de kwaliteit van de asielprocedure in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM [4] . Zij wijzen ter toelichting hiervan op de uitspraak van de Afdeling [5] van 23 juli 2025. [6] Hierin heeft de Afdeling bepaald dat ten aanzien van niet kwetsbare alleenstaande mannen de minister niet meer uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eisers voeren aan dat zij kwetsbaar zijn en dat door het structureel tekortschieten en de kennelijke onverschilligheid van de Belgische autoriteiten op de minister een vergewisplicht is komen te rusten wat betreft aansluitende opvang en medische zorg. Eisers voeren aan dat uit het oordeel van de Afdeling dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van niet kwetsbare alleenstaande mannen volgt, dat de problemen in de opvang in België structureel van aard zijn. Er is volgens eisers geen garantie dat zij opvang zullen ontvangen na overdracht aan België.
5.1.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat hij, wanneer het een gezin betreft, mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van België. De minister verwijst daarbij naar een uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2024 [7] en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 7 april 2025. [8] De minister stelt dat eisers geen nieuwe informatie hebben overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van tekortkomingen. Ten aanzien van de vergewisplicht verwijst de minister naar een uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2025. [9] De minister stelt dat het aan eisers is om aannemelijk te maken dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarnaast hebben eisers tot hun vertrek uit België daar altijd opvang genoten.
5.2.
De rechtbank overweegt dat uit de Afdelingsuitspraken kan worden opgemaakt dat als het gaat om gezinnen, de minister ten aanzien van België kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit de uitspraak van de Afdeling van 23 juli 2025 volgt immers alleen dat niet meer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van niet kwetsbare alleenstaande mannen. Daarbij komt dat de Afdeling in die uitspraak onder rechtsoverweging 5.3.1. juist heeft overwogen dat noodopvangplaatsen vooral worden ingezet voor gezinnen met kinderen. In wat eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om de Afdeling hierin niet meer te kunnen volgen dan wel om te moeten concluderen dat de situatie in België op dit moment voor gezinnen zodanig is dat sprake is van een mogelijke schending van artikel 4 van het Handvest als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
5.3.
Het is in dit verband aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in algemene zin en in hun geval in het bijzonder anders is. Eisers zijn hier niet in geslaagd. Zoals hiervoor overwogen, hebben eisers geen nieuwe informatie overgelegd waaruit zou blijken dat zij geen opvang zullen krijgen en kan dit ook niet uit de Afdelingsjurisprudentie worden opgemaakt. Verder hebben de Belgische autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eisers in behandeling zullen nemen. Hiermee garanderen de Belgische autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen en Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Mochten eisers van mening zijn dat België zich niet aan zijn verdragsverplichtingen houdt, dan ligt het op de weg van eisers om daarover te klagen bij de daartoe bevoegde Belgische autoriteiten. Niet is gebleken dat de Belgische autoriteiten eisers niet kunnen of willen helpen. De beroepsgrond slaagt niet.
5.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat in dit verband op de minister geen vergewisplicht rust. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat ten aanzien van België niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit het voorgaande volgt dat eisers daarin niet zijn geslaagd. De rechtbank acht daarbij verder van belang dat eisers evenmin medische stukken hebben overgelegd en tot hun vertrek uit België aldaar opvang hebben genoten.
Artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening
6. Eisers betogen dat de minister de asielaanvraag aan zich had moeten trekken. Hiertoe voeren eisers aan dat eiser nagenoeg blind is en dat eiseres in België geen medische hulp heeft gekregen, terwijl zij kampte met medische problematiek.
6.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat in de bestreden besluiten voldoende aandacht is besteed aan de individuele omstandigheden. De minister stelt verder dat eisers hun medische omstandigheden niet hebben onderbouwd.
6.2.
Uitgaande van de terughoudende toets is de rechtbank van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het betoog van eisers onvoldoende aanknopingspunten zijn gelegen om te overwegen dat sprake zou zijn van bijzondere, individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening op grond waarvan moet worden afgezien van overdracht aan België. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en dat de bestreden besluit in stand blijven. Eisers mogen worden overgedragen aan België. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening staan geregistreerd onder de zaaknummers NL25.32638 en NL25.32640.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.