ECLI:NL:RBDHA:2025:17920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
NL25.34328
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van opvolgende asielaanvraag van Oezbeekse eiser na uitzetting

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 september 2025, wordt het beroep van een Oezbeekse eiser tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 8 juli 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de minister van Asiel en Migratie op 21 juli 2025 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die op 7 juni 2023 was afgewezen, maar de rechtbank had deze afwijzing later vernietigd. Echter, een nieuwe afwijzing volgde op 30 juli 2024, die door de rechtbank niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser is op 18 augustus 2025 uitgezet naar Oezbekistan en heeft sindsdien geen contact meer opgenomen met zijn gemachtigde. De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de behandeling van zijn beroep, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.34328
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.B. Ullah),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1.
Eiser heeft op 8 juli 2025 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 21 juli 2025 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is bij uitspraak van 27 augustus 2025 afgewezen. [1]
1.3.
Eiser is op 18 augustus 2025 uitgezet naar een derde land (Oezbekistan).

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
De vorige asielaanvraag
2. Eiser heeft de Oezbeekse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1987. Eiser heeft op 12 juni 2022 een eerste asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 7 juni 2023 is de aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft het hiertegen gerichte beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd. [2] Bij besluit van 30 juli 2024 is de aanvraag wederom afgewezen. De rechtbank heeft het hiertegen gerichte beroep niet-ontvankelijk verklaard. [3]
De huidige opvolgende asielaanvraag
3. Op 8 juli 2025 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend, waarbij hij zich beroept op dezelfde problemen als tijdens zijn vorige asielaanvraag. Volgens eiser zijn zijn problemen gegroeid.
Het bestreden besluit
4. Verweerder vindt dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de opvolgende aanvraag. Verweerder heeft daarom eisers opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard. [4] Ook heeft verweerder een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser voert geen beroepsgronden aan tegen de niet-ontvankelijkheidsverklaring. Eiser voert wel beroepsgronden aan tegen het opleggen van een inreisverbod. Eiser stelt dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die aanleiding geven om van het opgelegde inreisverbod af te zien of de duur ervan te verkorten, nu eiser verblijfsrecht had in Oekraïne en de oorlog in Oekraïne op korte termijn kan stoppen. Eiser is van mening dat verweerder diende te onderzoeken of het mogelijk was dat hij kon worden uitgezet naar Oekraïne.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Heeft eiser procesbelang?
6. Verweerder heeft op 19 augustus 2025 meegedeeld dat eiser op 18 augustus 2025 is uitgezet naar een derde land (Oezbekistan). De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser schriftelijk verzocht aan te geven of hij nog contact heeft met eiser. De gemachtigde van eiser heeft op 17 september 2025 bericht dat eiser sinds zijn uitzetting geen contact meer heeft opgenomen met hem. Gelet daarop overweegt de rechtbank dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op verblijf in Nederland en daarmee op behandeling van zijn beroep. Om die reden oordeelt de rechtbank dat hij geen procesbelang meer heeft bij de behandeling van zijn zaak, zodat het beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Daarmee komt de rechtbank niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van eisers beroep.
8. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.H. van der Velden, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Den haag van 27 augustus 2025, NL25.34329 (niet gepubliceerd).
2.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 8 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19733.
3.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 7 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:8000.
4.Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).