Op 10 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S.M. Bothof, en de inspecteur van de Belastingdienst, alsook de Staat der Nederlanden, minister van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die op 24 juni 2022 aan eiser is opgelegd. Eiser had eerder op 28 januari 2020 aangifte gedaan voor een Mercedes-Benz S-Klasse, waarbij hij een inkoopwaarde van € 5.000 had opgegeven. De naheffingsaanslag is opgelegd op basis van een handelsinkoopwaarde van € 42.375, na een hertaxatie door DRZ. Eiser betwistte de hoogte van de naheffingsaanslag en voerde aan dat er sprake was van waardevermindering door schade, maar de rechtbank oordeelde dat hij deze waardevermindering niet aannemelijk had gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan eiser, alsook de Staat, en werden proceskosten toegewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen schending van het vertrouwensbeginsel was en dat de bewijslast voor de waardevermindering bij eiser lag, wat hij niet kon onderbouwen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.