ECLI:NL:RBDHA:2025:17714
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing opvolgende asielaanvraag op basis van homoseksuele geaardheid en onvoldoende inzicht in persoonlijke situatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend, en de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De eiser, geboren in 2001 en van Iraakse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend op basis van zijn homoseksuele geaardheid. De minister heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de homoseksuele geaardheid van de eiser niet geloofwaardig werd geacht. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak op 14 augustus 2025 plaatsgevonden, waarbij de eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser vaag en inconsistent heeft verklaard over zijn bewustwording van zijn homoseksualiteit en zijn relatie met een andere persoon. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke achtergrond van de eiser, maar dat de eiser niet voldoende inzicht heeft gegeven in zijn gevoelens en ervaringen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de tolk de verklaringen van de eiser correct heeft vertaald en dat er geen misverstanden zijn ontstaan tijdens het gehoor.
De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat de eiser niet overtuigend heeft aangetoond dat hij vreest voor vervolging op basis van zijn seksuele geaardheid. De rechtbank heeft de beslissing van de minister om het inreisverbod niet op te heffen, in het licht van de gestelde relatie met een andere persoon, ook niet onterecht geacht. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.