ECLI:NL:RBDHA:2025:1762

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
NL24.50435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 17 december 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 7 januari 2025 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet in behandeling is genomen. Eiser heeft aangevoerd dat hij slachtoffer is geworden van pushbacks in Kroatië en dat hij geen adequate rechtsbijstand heeft gehad. De rechtbank stelt vast dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat de Kroatische autoriteiten het Unierecht en de grondrechten respecteren, tenzij eiser kan aantonen dat dit niet het geval is.

De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en is openbaar gemaakt op 13 januari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50435
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. D.H. Yabasun),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 december 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Eiser wijst daartoe op zijn eigen ervaringen in Kroatië, onder meer dat hij slachtoffer is geworden van een pushback, achterna is gezeten door politiehonden, in een caravan is geplaatst met meerdere mensen en uit het kamp is weggestuurd. Eiser stelt dat de minister hem ten onrechte tegenwerpt dat hij hierover moet klagen bij de Kroatische autoriteiten. Eiser had immers geen tolk of advocaat en kreeg ook geen uitleg over de procedure. Eiser wijst daartoe ook op een rapport van Liberties Rule of Law van 18 maart 2024, p. 158, waaruit onder meer blijkt dat het Kroatische Openbaar Ministerie “criminal complaints” over schendingen door de Kroatische autoriteiten consequent afwijst. Eiser wijst verder op een artikel van the Guardian van 10 oktober 2024 "Croatian police accused of burning asylum seekers’ phones and passports", waarin ook wordt verwezen naar een rapport van No Name Kitchen van oktober 2024. Eiser wijst ook op de vragen van het Europees Parlement naar aanleiding van het artikel van the Guardian. 2 Volgens eiser mocht de minister niet volstaan met de enkele verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 oktober 20243 wat betreft recente informatie over de omstandigheden in Kroatië. Ook is de minister volgens eiser onvoldoende ingegaan op zijn verklaringen over de ervaringen in Kroatië en heeft de minister deze ten onrechte niet beoordeeld in het licht van informatie die de minister op eigen initiatief heeft vergaard en waarvan hij niet onkundig kan zijn. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 4 september 20244.
6. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft dit voor Kroatië bevestigd in de uitspraak van 9 oktober 2024. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Kroatische autoriteiten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.5 Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in het geval dat de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.6
7. De rechtbank oordeelt dat eiser hierin niet is geslaagd. De Afdeling heeft in de uitspraak van 9 oktober 2024 informatie betrokken van onder meer de Kroatische Ombudsvrouw, AIDA, Croation Law Centre, Centre for Peace Studies en VluchtelingenWerk Nederland. De Afdeling heeft geoordeeld dat uit deze informatie niet
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 E-002123/2024.
5 Arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 81.
6 Arrest Jawo, punten 91-92.
blijkt dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. Verder hebben Dublinclaimanten volgens de Afdeling na de overdracht aan Kroatië feitelijk toegang tot opvang. Ook bleek volgens de Afdeling uit verdere documentatie dat de vreemdeling toegang zou hebben tot rechtsbijstand.7 Eiser heeft met zijn verklaringen over zijn ervaringen in het kader van zijn illegale inreis niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daaruit kan namelijk niet worden afgeleid dat eiser als Dublinterugkeerder in een vergelijkbare situatie terecht zal komen. Ook het artikel van the Guardian van 10 oktober 2024 is onvoldoende om eisers stelling te onderbouwen. In dit artikel worden met name gedragingen van de grenspolitie worden beschreven. Uit dit stuk blijkt niet dat de beschreven behandelingen ook zien op terugkerende Dublinclaimanten zoals eiser. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat klagen bij problemen in Kroatië niet mogelijk of bij voorbaat zinloos zal zijn. De verwijzing naar het rapport van Liberties Rule of Law van 18 maart 2024 is daarvoor onvoldoende. Uit dit rapport blijken weliswaar moeilijkheden bij het indienen van “criminal complaints” over mensenrechtenschendingen door de Kroatische autoriteiten, maar daarmee is niet op voorhand aannemelijk dat een klacht van eiser over bijvoorbeeld de opvang of de voortgang van zijn procedure geen kans van slagen zal hebben. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde de minister in de informatie die eiser heeft aangedragen geen aanleiding te zien om zelfstandig nog (aanvullend) onderzoek te doen. Er is geen sprake van een motiveringsgebrek of onzorgvuldige voorbereiding van het besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
8. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zijn ervaringen in Kroatië geen aanleiding geven om artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening toe te passen.
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht in het geval van eiser onevenredig hard is. De minister mocht daartoe overwegen dat eiser de gestelde behandelingen niet heeft onderbouwd, en dat ook niet blijkt dat eiser hierover heeft geprobeerd te klagen in Kroatië (hij is na één dag doorgereisd). De minister mocht er ook op wijzen dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, en dat er geen aanknopingspunten zijn dat eiser na overdracht aan Kroatië in een vergelijkbare situatie terecht zal komen als bij illegale inreis. Verder mocht de minister van belang vinden dat niet is gebleken dat eiser als gevolg van de gestelde behandeling in Kroatië een trauma heeft opgelopen. De minister hoefde de asielaanvraag niet op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en dat eiser mag worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
7 ECLI:NL:RVS:2024:4037, r.o. 5.3 - 6.1.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 januari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.