ECLI:NL:RBDHA:2025:17585

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
NL25.1692
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor meerderjarige broer op basis van gezinsleven en jongvolwassenenbeleid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 september 2025, wordt de afwijzing van de aanvraag van eiser om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn broer behandeld. Eiser, die zelf referent is, heeft de aanvraag ingediend onder de beperking van verblijf als familie- of gezinslid. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen, met het argument dat er geen sprake is van voldoende afhankelijkheid tussen de broer en de moeder van eiser, en dat de belangen van de Nederlandse Staat zwaarder wegen dan die van eiser. De rechtbank heeft de zaak op 3 september 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat de broer niet voldoet aan het jongvolwassenenbeleid en er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn aangetoond. De rechtbank verleent eiser vrijstelling van griffierecht vanwege betalingsonmacht, maar verklaart het beroep ongegrond. De belangenafweging tussen de belangen van eiser en de Nederlandse Staat valt in het nadeel van eiser uit, en de rechtbank concludeert dat de minister op goede gronden heeft gehandeld. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1629
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A. Khalaf),

en
de Minister van Asiel en Migratie, verweerder (gemachtigde: mr. M.K. Ruijzendaal).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn broer, [broer] , onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’. Eiser is ook referent. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de aanvraag mocht afwijzen
.Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor zijn broer [broer] (hierna: betrokkene). De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 26 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 december 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Baban als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Vrijstelling griffierecht
3. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen vanwege betalingsonmacht. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 2005. Betrokkene is geboren op [geboortedatum 2] 1990 en is dus zijn oudere broer. Eiser is in oktober 2021 vanuit Syrië naar Nederland vertrokken en heeft een verblijfsvergunning asiel gekregen. Eiser heeft vervolgens een aanvraag voor een mvv voor zijn moeder en betrokkene ingediend. De aanvraag voor de moeder van eiser is ingewilligd. De aanvraag voor betrokkene is afgewezen.
5. De minister heeft de mvv-aanvraag voor betrokkene afgewezen en stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat er tussen eiser en betrokkene sprake is van familie- en gezinsleven op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De gemaakte belangenafweging tussen de belangen van de Nederlandse Staat enerzijds en het belang van eiser om het gezinsleven met betrokkene in Nederland uit te oefenen aan de andere kant, valt in het nadeel van eiser uit. Tussen betrokkene en zijn moeder is geen sprake van familie-gezinsleven. Betrokkene valt niet onder het jongvolwassenebeleid. Er bestaat tussen betrokkene en zijn moeder geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, want er zijn geen bijkomende elementen van afhankelijkheid.
Is er sprake van familie- en gezinsleven of privéleven in de zin van artikel 8 EVRM?
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat tussen eiser en betrokkene sprake is van familie- en gezinsleven.
7. In geschil is de vraag of tussen betrokkene en zijn moeder ook sprake is van familie- en gezinsleven.
8. De minister neemt familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen meerderjarigen aan als er bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn. De minister neemt familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aan tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat bijkomende elementen van afhankelijkheid vereist zijn, als het meerderjarig kind aan het jongvolwassenenbeleid voldoet. De eerste vraag is dan ook of het meerderjarige kind voldoet aan het jongvolwassenenbeleid en als dat niet het geval is, of er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid.

Jongvolwassenenbeleid

9. Eiser voert aan dat betrokkene moet worden aangemerkt als jongvolwassene. Betrokkene was ten tijde van de aanvraag 32 jaar oud, maar er zijn omstandigheden die ervoor zorgen dat hij moet worden aangemerkt als jongvolwassene. Het EHRM heeft ook geen leeftijdsgrens gesteld. Betrokkene en eiser hebben tot aan zijn noodgedwongen vertrek altijd samengewoond. Dat betrokkene heeft gewerkt is ontstaan uit nood. Betrokkene verwijst naar Werkinstructie (WI) 2023/2. Betrokkene moet wegens de veiligheidssituatie in Syrië onderduiken en kan zich alleen staande houden door de steun van zijn moeder.
10. Het jongvolwassenenbeleid staat in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Het beleid bevat vier inhoudelijke cumulatieve vereisten:
het meerderjarig kind moet jongvolwassen zijn;
met zijn ouder(s) in gezinsverband samenleven;
niet in zijn eigen onderhoud voorzien; en
geen zelfstandig gezin hebben gevormd.
Dit betekent dat, als het meerderjarig kind niet voldoet aan één of meer van deze vereisten, het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is. In WI 2023/2 is het uitgangspunt neergelegd dat een jongvolwassene in beginsel tussen de 18 en ongeveer 25 jaar oud is, maar dat dit geen harde leeftijdsgrens is. Hoe ouder een jongvolwassene is, hoe meer eisen er gesteld kunnen worden aan het aannemelijk maken van de gestelde afhankelijkheidsrelatie. Want hoe ouder een kind, hoe meer zelfstandigheid verwacht kan en mag worden.
11. De rechtbank stelt vast dat de minister een individuele beoordeling heeft gemaakt waarbij alle omstandigheden zijn betrokken. Ter zitting heeft de minister aangeven dat aan betrokkene niet langer wordt tegengeworpen dat hij in zijn eigen onderhoud kan voorzien, maar dat aan betrokkene enkel de eerste voorwaarde (dat hij niet als jongvolwassene kan worden aangemerkt) wordt tegengeworpen. De minister heeft in dit kader overwogen dat gelet op de leeftijd van betrokkene, 32 jaar ten tijde van de aanvraag, mag worden verwacht dat hij stappen naar zelfstandigheid heeft ondernomen. Uit de verklaringen volgt ook dat betrokkene die stappen heeft ondernomen. Betrokkene heeft aan de universiteit gestudeerd en is na het overlijden van zijn vader afgestudeerd. Betrokkene is vervolgens gaan werken als chauffeur, om zo in zijn onderhoud en dat van zijn moeder en eiser te kunnen voorzien. Uit de verklaringen van eiser volgt dat betrokkene voor hem heeft gezorgd. Betrokkene bracht hem naar school, hielp hem met zijn studie en zorgde voor hem tijdens ziekte. Dat volgens betrokkene zijn stappen naar zelfstandigheid enkel uit nood zijn voortgekomen heeft de minister niet hoeven te volgen. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op zijn leeftijd niet in staat is om zelfstandig te functioneren in het dagelijks leven. Op dit moment is betrokkene alleen in Syrië en gaat hij naar buiten om boodschappen te doen en is hij in staat om voor zichzelf te koken en andere huishoudelijke taken uit te voeren. Betrokkene kan zich op dit moment minder vrij bewegen, omdat hij de dienstplicht ontduikt. Het is echter niet zo dat hij niet voor zichzelf kan zorgen. Ook de financiële ondersteuning van zijn moeder heeft te maken met het ontduiken van de dienstplicht. Niet gebleken is dat betrokkene als hij weer in staat is om zich vrij te bewegen niet in zijn eigen onderhoud kan voorzien. samenleeft. De minister heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat betrokkene niet voldoet aan het vereiste van het jongvolwassenenbeleid uit paragraaf B7/3.8.1 van de Vc dat hij een jongvolwassene is. Omdat het jongvolwassenenbeleid cumulatieve vereisten bevat, heeft de minister zich daarom ook terecht op het standpunt gesteld dat betrokkene niet voldoet aan dat beleid. De beroepsgrond slaagt niet.
Bijkomende elementen van afhankelijkheid
12. Nu betrokkene niet voldoet aan het jongvolwassenenbeleid, is de vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Als dat zo is, dan is er sprake van familieleven tussen betrokkene en zijn moeder, zoals in rechtsoverweging 8 is uitgelegd.
13. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte heeft beoordeeld of er sprake is van bijkomende elementen tussen betrokkene en zijn moeder en dat de minister had moeten beoordelen of er sprake is van bijkomende elementen tussen betrokkene en eiser. Tussen betrokkene en eiser is sprake van bijkomende elementen van afhankelijkheid.
14. De rechtbank overweegt dat ter zitting met de gemachtigde van eiser is besproken dat deze beroepsgrond uitgaat van een onjuiste opvatting. De vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid komt immers slechts aan de orde als moet worden beoordeeld of er sprake is van familieleven. Tussen eiser en betrokkene is door de minister gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM aangenomen, zodat tussen hen niet meer hoeft worden beoordeeld of er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. De vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn kan in deze zaak dan ook enkel in de situatie tussen betrokkene en zijn moeder worden beoordeeld en tegen die beoordeling door de minister heeft eiser in beroep geen gronden gericht. De gemachtigde van eiser heeft daarop gesteld dat zijn gronden moeten worden meegenomen in de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat eiser niet gemotiveerd heeft bestreden dat er tussen betrokkene en zijn moeder geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, zodat dit verder buiten bespreking zal worden gelaten.
15. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte de belangenafweging niet in zijn voordeel heeft laten uitvallen. De minister heeft ten onrechte overwogen dat het feit dat de moeder van eiser een vergunning heeft gekregen ervoor zorgt dat hij voldoende steun ontvangt waardoor de aanwezigheid van betrokkene niet noodzakelijk is. Betrokkene is als een vader voor eiser en bovendien is zijn moeder ziek en heeft zij zelf steun nodig. De minister heeft de belangen van het kind onvoldoende meegewogen. Uit de belangenafweging blijkt niet dat de minister hiermee rekening heeft gehouden. Eiser heeft voldoende ruimte in huis om betrokkene bij hem te laten wonen. De enige reden waarom de samenwoning is verbroken is gelegen in een vluchtsituatie. Eiser kan niet functioneren zonder betrokkene en is emotioneel van hem afhankelijk. Eiser was ook financieel van hem afhankelijk, maar inmiddels is betrokkene financieel afhankelijk van eiser. Het is in het belang van de Nederlandse Staat dat betrokkene naar Nederland komt. Dat stelt eiser namelijk in staat zijn studie af te ronden en te gaan werken, hetgeen nu niet mogelijk is door de psychische situatie van eiser. Betrokkene zou ook in Nederland kunnen gaan werken en samen met eiser voor hun moeder kunnen zorgen.
16. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006, volgt dat de minister de belangen moet afwegen en daarbij een ‘fair balance’ moet vinden tussen het belang van eiseres aan de ene kant en het belang van de Nederlandse Staat aan de andere kant. De rechtbank moet, aan de hand van de gronden die eiser naar voren heeft gebracht, beoordelen of de minister in de belangenafweging alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar heeft betrokken. Als dat zo is, zal de rechtbank beoordelen of de minister op goede gronden de afweging tussen enerzijds het belang van eiser bij de uitoefening van het gezinsleven met zijn broer en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse Staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid, in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen. In de uitspraak van 26 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:340, heeft de Afdeling verduidelijkt dat de bestuursrechter zonder terughoudendheid moet toetsen of de minister alle feiten en omstandigheden bij zijn belangenafweging heeft betrokken. De uitkomst van de door de minister gemaakte belangenafweging moet de bestuursrechter enigszins terughoudend toetsen.
17. De minister heeft zich in bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de belangen van de Nederlandse Staat zwaarder wegen dan de belangen van eiser en betrokkene. De minister heeft in het voordeel van eiser en betrokkene meegewogen dat er sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De minister heeft daarna echter terecht beoordeeld in hoeverre de afhankelijkheid tussen eiser en betrokkene nog aanwezig is en heeft daarbij de intensiteit van het gezinsleven betrokken. Eiser heeft wel gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt dat hij niet kan functioneren zonder betrokkene of andersom. De minister heeft het belang van het kind voor ogen gehad. In het primaire besluit is daarover overwogen dat eiser ten tijde van de aanvraag minderjarig was en dat het voor hem van belang is dat hij een goede opvoeding krijgt in een veilige en vertrouwede omgeving. Vervolgens heeft de minister aangegeven dat de moeder van eiser verblijf in Nederland krijgt en dat zij de ouderrol voor eiser zal gaan vervullen. In bezwaar heeft eiser tegen deze overweging geen specifieke grond gericht, waardoor de minister in het bestreden besluit heeft volstaan met een verwijzing naar het primaire besluit. Eiser woont ondertussen samen met zijn moeder in Nederland. Met betrekking tot de psychische situatie van eiser heeft de minister kunnen betrekken dat eiser hiervoor hulp kan krijgen van een psychiater, maar dat hij dit niet wil. Uit de verklaringen van eiser is verder gebleken dat betrokkene in staat is om voor zichzelf te zorgen, maar dat hij beperkt is in zijn doen en laten wegens het ontduiken van de dienstplicht. De stelling dat eiser vroeger financieel afhankelijk was van betrokkene, maar betrokkene nu financieel afhankelijk is van hem heeft eiser niet verder onderbouwd. Er is een objectieve belemmering, maar uit de intensiteit van het gezinsleven volgt dat het gezinsleven ook op afstand kan worden voortgezet. Ook heeft de minister het economisch belang niet ten onrechte in het nadeel van eiser en betrokkene meegewogen. Eiser werkt niet en zijn moeder ontvangt een bijstandsuitkering. De minister heeft dus aan het belang van de Nederlandse economie een zwaar gewicht mogen toekennen, zoals ook volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:876. De minister heeft de relevante feiten en omstandigheden betrokken in zijn belangenafweging. Hoewel het invoelbaar is dat eiser graag wil dat betrokkene bij hem en hun moeder in Nederland verblijft, heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank kunnen concluderen dat het belang van de Nederlandse Staat in dit geval zwaarder weegt.

Hardheidsclausule

18. Eiser voert aan dat het van onevenredige hardheid getuigt om aan betrokkene geen mvv te verlenen. Eiser heeft op jonge leeftijd zijn vader verloren en betrokkene is bijna zijn hele leven een vaderfiguur voor hem geweest. Eiser heeft het recht om zich met zijn moeder en vader te herenigingen en betrokkene moet als vader worden aangemerkt. Voor deze specifieke situatie bestaat er geen regeling, zodat eiser tussen wal en schip dreigt te geraken.
19. De rechtbank stelt vast dat de omstandigheden die eiser in dit verband heeft gesteld dezelfde zijn als die in het kader van artikel 8 van het EVRM door de minister zijn beoordeeld. Ook is niet gebleken van dusdanig bijzondere omstandigheden om van de afwijzing van de verblijfsvergunning voor betrokkene af te zien.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat de minister de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier heeft mogen afwijzen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. L.S. Lodder, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 september 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.