Beoordeling door de rechtbank
Vrijstelling griffierecht
3. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen vanwege betalingsonmacht. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 2005. Betrokkene is geboren op [geboortedatum 2] 1990 en is dus zijn oudere broer. Eiser is in oktober 2021 vanuit Syrië naar Nederland vertrokken en heeft een verblijfsvergunning asiel gekregen. Eiser heeft vervolgens een aanvraag voor een mvv voor zijn moeder en betrokkene ingediend. De aanvraag voor de moeder van eiser is ingewilligd. De aanvraag voor betrokkene is afgewezen.
5. De minister heeft de mvv-aanvraag voor betrokkene afgewezen en stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat er tussen eiser en betrokkene sprake is van familie- en gezinsleven op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De gemaakte belangenafweging tussen de belangen van de Nederlandse Staat enerzijds en het belang van eiser om het gezinsleven met betrokkene in Nederland uit te oefenen aan de andere kant, valt in het nadeel van eiser uit. Tussen betrokkene en zijn moeder is geen sprake van familie-gezinsleven. Betrokkene valt niet onder het jongvolwassenebeleid. Er bestaat tussen betrokkene en zijn moeder geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, want er zijn geen bijkomende elementen van afhankelijkheid.
Is er sprake van familie- en gezinsleven of privéleven in de zin van artikel 8 EVRM?
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat tussen eiser en betrokkene sprake is van familie- en gezinsleven.
7. In geschil is de vraag of tussen betrokkene en zijn moeder ook sprake is van familie- en gezinsleven.
8. De minister neemt familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen meerderjarigen aan als er bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn. De minister neemt familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aan tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat bijkomende elementen van afhankelijkheid vereist zijn, als het meerderjarig kind aan het jongvolwassenenbeleid voldoet. De eerste vraag is dan ook of het meerderjarige kind voldoet aan het jongvolwassenenbeleid en als dat niet het geval is, of er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid.
Jongvolwassenenbeleid
9. Eiser voert aan dat betrokkene moet worden aangemerkt als jongvolwassene. Betrokkene was ten tijde van de aanvraag 32 jaar oud, maar er zijn omstandigheden die ervoor zorgen dat hij moet worden aangemerkt als jongvolwassene. Het EHRM heeft ook geen leeftijdsgrens gesteld. Betrokkene en eiser hebben tot aan zijn noodgedwongen vertrek altijd samengewoond. Dat betrokkene heeft gewerkt is ontstaan uit nood. Betrokkene verwijst naar Werkinstructie (WI) 2023/2. Betrokkene moet wegens de veiligheidssituatie in Syrië onderduiken en kan zich alleen staande houden door de steun van zijn moeder.
10. Het jongvolwassenenbeleid staat in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Het beleid bevat vier inhoudelijke cumulatieve vereisten:
het meerderjarig kind moet jongvolwassen zijn;
met zijn ouder(s) in gezinsverband samenleven;
niet in zijn eigen onderhoud voorzien; en
geen zelfstandig gezin hebben gevormd.
Dit betekent dat, als het meerderjarig kind niet voldoet aan één of meer van deze vereisten, het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is. In WI 2023/2 is het uitgangspunt neergelegd dat een jongvolwassene in beginsel tussen de 18 en ongeveer 25 jaar oud is, maar dat dit geen harde leeftijdsgrens is. Hoe ouder een jongvolwassene is, hoe meer eisen er gesteld kunnen worden aan het aannemelijk maken van de gestelde afhankelijkheidsrelatie. Want hoe ouder een kind, hoe meer zelfstandigheid verwacht kan en mag worden.
11. De rechtbank stelt vast dat de minister een individuele beoordeling heeft gemaakt waarbij alle omstandigheden zijn betrokken. Ter zitting heeft de minister aangeven dat aan betrokkene niet langer wordt tegengeworpen dat hij in zijn eigen onderhoud kan voorzien, maar dat aan betrokkene enkel de eerste voorwaarde (dat hij niet als jongvolwassene kan worden aangemerkt) wordt tegengeworpen. De minister heeft in dit kader overwogen dat gelet op de leeftijd van betrokkene, 32 jaar ten tijde van de aanvraag, mag worden verwacht dat hij stappen naar zelfstandigheid heeft ondernomen. Uit de verklaringen volgt ook dat betrokkene die stappen heeft ondernomen. Betrokkene heeft aan de universiteit gestudeerd en is na het overlijden van zijn vader afgestudeerd. Betrokkene is vervolgens gaan werken als chauffeur, om zo in zijn onderhoud en dat van zijn moeder en eiser te kunnen voorzien. Uit de verklaringen van eiser volgt dat betrokkene voor hem heeft gezorgd. Betrokkene bracht hem naar school, hielp hem met zijn studie en zorgde voor hem tijdens ziekte. Dat volgens betrokkene zijn stappen naar zelfstandigheid enkel uit nood zijn voortgekomen heeft de minister niet hoeven te volgen. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op zijn leeftijd niet in staat is om zelfstandig te functioneren in het dagelijks leven. Op dit moment is betrokkene alleen in Syrië en gaat hij naar buiten om boodschappen te doen en is hij in staat om voor zichzelf te koken en andere huishoudelijke taken uit te voeren. Betrokkene kan zich op dit moment minder vrij bewegen, omdat hij de dienstplicht ontduikt. Het is echter niet zo dat hij niet voor zichzelf kan zorgen. Ook de financiële ondersteuning van zijn moeder heeft te maken met het ontduiken van de dienstplicht. Niet gebleken is dat betrokkene als hij weer in staat is om zich vrij te bewegen niet in zijn eigen onderhoud kan voorzien. samenleeft. De minister heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat betrokkene niet voldoet aan het vereiste van het jongvolwassenenbeleid uit paragraaf B7/3.8.1 van de Vc dat hij een jongvolwassene is. Omdat het jongvolwassenenbeleid cumulatieve vereisten bevat, heeft de minister zich daarom ook terecht op het standpunt gesteld dat betrokkene niet voldoet aan dat beleid. De beroepsgrond slaagt niet.
Bijkomende elementen van afhankelijkheid
12. Nu betrokkene niet voldoet aan het jongvolwassenenbeleid, is de vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Als dat zo is, dan is er sprake van familieleven tussen betrokkene en zijn moeder, zoals in rechtsoverweging 8 is uitgelegd.
13. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte heeft beoordeeld of er sprake is van bijkomende elementen tussen betrokkene en zijn moeder en dat de minister had moeten beoordelen of er sprake is van bijkomende elementen tussen betrokkene en eiser. Tussen betrokkene en eiser is sprake van bijkomende elementen van afhankelijkheid.
14. De rechtbank overweegt dat ter zitting met de gemachtigde van eiser is besproken dat deze beroepsgrond uitgaat van een onjuiste opvatting. De vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid komt immers slechts aan de orde als moet worden beoordeeld of er sprake is van familieleven. Tussen eiser en betrokkene is door de minister gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM aangenomen, zodat tussen hen niet meer hoeft worden beoordeeld of er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. De vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn kan in deze zaak dan ook enkel in de situatie tussen betrokkene en zijn moeder worden beoordeeld en tegen die beoordeling door de minister heeft eiser in beroep geen gronden gericht. De gemachtigde van eiser heeft daarop gesteld dat zijn gronden moeten worden meegenomen in de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat eiser niet gemotiveerd heeft bestreden dat er tussen betrokkene en zijn moeder geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, zodat dit verder buiten bespreking zal worden gelaten.