ECLI:NL:RBDHA:2025:17421

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
NL25.27397 en NL25.27398
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Pakistaanse vreemdeling buiten behandeling gesteld wegens herhaaldelijk niet verschijnen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Pakistaanse vreemdeling die in Oekraïne verbleef tijdens de oorlog. De eiser, die recht had op tijdelijke bescherming in Nederland, heeft zijn asielaanvraag ingediend na zijn vlucht naar Nederland. Echter, de aanvraag werd buiten behandeling gesteld door de minister van Asiel en Migratie omdat de eiser herhaaldelijk niet op de gehoren verscheen zonder geldige redenen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister zich op het standpunt kon stellen dat de eiser niet verschoonbaar afwezig was en dat het terugkeerbesluit aan de eiser kon worden opgelegd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser verworpen en het beroep ongegrond verklaard. Tevens is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten van de eiser vastgesteld en de minister veroordeeld tot betaling van deze kosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om aanwezig te zijn bij hun gehoor en de gevolgen van herhaaldelijk niet verschijnen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.27397 (beroep) en NL25.27398 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker: hierna eiser

V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J. Versteeg).

Samenvatting

1. Eiser heeft de Pakistaanse nationaliteit en was in Oekraïne toen de oorlog uitbrak. Hij is toen naar Nederland gekomen. Eiser had als ‘derdelander Oekraïne” op grond van het Europese recht, recht op tijdelijke bescherming in Nederland. Dit recht is beëindigd op 4 maart 2024. Hij heeft recht op opvang tot 4 september 2025.
1.1.
Eiser heeft in Nederland asiel aangevraagd. Verweerder heeft die aanvraag buiten behandeling gesteld omdat eiser telkens niet op de gehoren verscheen. Later heeft verweerder ook beslist dat eiser na 4 september 2025 moet terugkeren naar Pakistan.
1.2.
Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.3.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de buiten behandelingstelling van de asielaanvraag in stand kan blijven. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser meerdere keren zonder goede reden niet is verschenen. Verweerder heeft ook het terugkeerbesluit kunnen opleggen. Eiser is pas op zitting gekomen met een verklaring waarom hij niet naar Pakistan zou kunnen terugkeren en dat is onvoldoende. Het beroep is daarom ongegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser is geboren op [datum] 1984 en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Hij had op 23 februari 2022 een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne. Na de inval van Rusland in Oekraïne is eiser gevlucht. Hij heeft op 27 augustus 2022 asiel aangevraagd in Nederland.
2.1.
Verweerder heeft met het besluit van 13 juni 2025 (het bestreden besluit) de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld.
2.2.
Eiser heeft op 20 juni 2025 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.3.
Verweerder heeft op 5 augustus 2025 een voornemen uitgebracht waarin staat dat aan eiser een terugkeerbesluit zal worden opgelegd. Eiser heeft hier op 18 augustus 2025 met zijn zienswijze op gereageerd.
2.4.
Op 26 augustus 2025 heeft verweerder een besluit genomen waarin staat dat eiser een terugkeerbesluit krijgt.
2.5.
Verweerder heeft bij besluit van 2 september 2025 het besluit van 26 augustus 2025 gecorrigeerd. Verweerder heeft op 2 september 2025 ook een verweerschrift ingediend.
2.6.
Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn op 3 september 2025 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

3. Niet in geschil is dat eiser op dit moment geen recht meer heeft op tijdelijke bescherming. De bevriezingsmaatregel in het kader van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming is verlopen. Verder is de relatie met zijn echtgenote ontstaan na hun aankomst in Nederland. Daarom kan eiser daaraan geen recht op tijdelijke bescherming ontlenen. Er liep een procedure over het besluit over de beëindiging van de tijdelijke bescherming per 4 maart 2025 maar het beroep hiertegen heeft eiser na de zitting ingetrokken. In dit besluit was geen terugkeerbesluit opgenomen.
Wat staat er in het bestreden besluit?
4. Verweerder stelt eisers asielaanvraag buiten behandeling. [1] Een asielaanvraag kan buiten behandeling worden gesteld als een vreemdeling niet verschijnt bij een gehoor en hij niet kan aantonen dat dit niet aan hem is toe te rekenen. Eiser is op vier afspraken niet verschenen. Hij heeft niet aangetoond dat dit niet aan hem is toe te rekenen. Aan eiser wordt, anders dan was opgenomen in het aan het besluit voorafgaande voornemen, geen terugkeerbesluit opgelegd, aldus staat in het bestreden besluit. Dit hangt samen met de bevriezingsmaatregel in het kader van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en de op dat moment nog openstaande beroepszaak van eiser tegen de beëindiging van de tijdelijke bescherming per 4 maart 2024.
4.1.
Onder het kopje ‘gevolgen van dit besluit’ staat dat het besluit ook als terugkeerbesluit geldt en dat eiser naar Pakistan moet terugkeren. Uit het verweerschrift blijkt dat deze passage ten onrechte is opgenomen.
Wat staat er in het besluit van 26 augustus 2025?
5. Verweerder trekt volgens dit besluit eisers oude terugkeerbesluit in en legt aan eiser een nieuw terugkeerbesluit op. Eiser heeft, zo vermeldt het besluit verder, niet beargumenteerd op welke wijze artikel 8 van het EVRM [2] wordt geschonden bij het opleggen van het terugkeerbesluit. De beroepsprocedure over de buiten behandelingstelling van het asielverzoek waar eiser zich in het kader van artikel 3 EVRM op beroept, loopt nog. Met het indienen van de zienswijze heeft eiser voorts zijn bezwaren tegen het terugkeerbesluit kenbaar kunnen maken. Eiser heeft niet voldoende toegelicht waarom dit voor hem niet volstond en waarom eiser ook in persoon had moeten worden gehoord. Er is daarom volgens verweerder geen reden om geen terugkeerbesluit op te leggen aan eiser of om hem te horen.
5.1.
In het besluit van 2 september 2025 heeft verweerder vermeld dat in het besluit van 26 augustus 2025 per abuis is opgenomen dat aan eiser eerder een terugkeerbesluit is opgelegd en dat deze wordt ingetrokken en vervangen door een nieuw terugkeerbesluit. Er is van een eerder terugkeerbesluit geen sprake, waardoor enkel een terugkeerbesluit aan eiser wordt opgelegd, aldus staat in dit besluit.
Waar ziet het beroep op?
6. Eiser heeft op de zitting bevestigd dat volgens hem zijn beroep ook betrekking heeft op het besluit van 26 augustus 2025. Verweerder heeft zich hiertegen op de zitting verzet. Hij heeft de voorkeur uitgesproken dat het besluit van 26 augustus 2025 moet worden aangemerkt als een nieuw besluit waartegen separaat beroep moet worden ingesteld.
6.1.
In de asielpraktijk zijn meeromvattende beschikkingen waarin op het asielverzoek wordt beslist én een terugkeerbesluit wordt opgelegd, zeer gebruikelijk. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit geen terugkeerbesluit is genomen. Dat heeft verweerder in het besluit van 26 augustus 2025 alsnog gedaan. Dit had in feite ook al in het bestreden besluit kunnen worden genomen. Het besluit van 26 augustus 2025 dient dus ter wijziging en aanvulling van het bestreden besluit. Het besluit van 2 september 2025 is vervolgens een tweede wijziging.
6.2.
De rechtbank ziet geen reden om het terugkeerbesluit van 26 augustus 2025 als prematuur aan te merken. Het is genomen na 4 maart 2024. De tijdelijke bescherming was toen beëindigd en eiser had geen rechtmatig verblijf meer in Nederland. Verwezen wordt naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) hierover. [3] Dat de bevriezingsmaatregel ten tijde van het terugkeerbesluit nog geldt, maakt dit niet anders. [4]
6.3.
Gezien het voorgaande als ook om proceseconomische redenen en met het oog op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank, zoals al aangekondigd op de zitting, het beroep van eiser beschouwen als mede gericht zijnde tegen het besluit van 26 augustus 2025 en het besluit van 2 september 2025. Verwezen wordt naar een uitspraak van de Afdeling van 11 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3258.
Heeft verweerder eisers asielaanvraag buiten behandeling kunnen stellen?
7. Eiser voert aan dat zijn aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Hij heeft op 26 maart 2025 laten weten dat hij door familieomstandigheden niet op de afspraak van 27 maart 2025 zal kunnen komen. Verder heeft hij op 11 juni 2025 laten weten dat hij niet naar het gehoor op 27 mei 2025 is gekomen omdat hij ziek was na een fietsongeval. Het is niet redelijk van verweerder om te verwachten dat eiser daarvan medische onderbouwing overlegt. Ook heeft hij bij een andere afspraak gepoogd te bellen. Dit is hem niet gelukt. Verweerder kan verder niet tegenwerpen dat eiser niet naar de medisch advies afspraken is gegaan, nu deze niet verplicht zijn.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser op 28 november 2024 een afspraak had voor een gehoor. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat eiser toen niet is verschenen, waarna verweerder informatie heeft opgevraagd en gebleken is dat eiser stelde ziek te zijn geweest. Eiser is toen uitgenodigd voor een afspraak op 27 maart 2025. Op 26 maart 2025 heeft eiser laten weten dat hij vanwege een noodsituatie niet aanwezig zal zijn bij de afspraak. Eiser is daarna uitgenodigd voor een afspraak op 29 april 2025. Hij is niet verschenen en heeft zich niet afgemeld. Daarna is eiser op 27 mei 2025 uitgenodigd. Hij is wederom zonder afmelding niet verschenen. Hij heeft op 11 juni 2025, naar aanleiding van het voornemen, laten weten dat hij toen ziek was na een ongeval met de fiets en verzocht om een nieuwe datum vast te stellen voor zijn gehoor.
7.2.
De rechtbank volgt verweerders standpunt dat eiser meermaals niet verschoonbaar niet is verschenen op de afspraken. Eén keer had hij zich vooraf afgemeld vanwege ziekte. Twee andere keren gaf hij achteraf, op verzoek van verweerder, een reden voor zijn afwezigheid: een noodsituatie respectievelijk ziekte door een ongeval. De door eiser gegeven redenen zijn in alle drie de gevallen niet onderbouwd met bewijsmiddelen. Verweerder heeft toen, bij het voornemen, aan eiser gevraagd om de reden voor zijn laatste afwezigheid te onderbouwen. Voor zover eiser stelt dat het niet redelijk is om onderbouwing voor zijn fietsongeval te vragen, volgt de rechtbank verweerders motivering op de zitting. Het gaat niet om een enkele afspraak die eiser heeft gemist en er is geen enkele keer een begin van bewijs voor de gegeven reden van afwezigheid overgelegd. Ook in beroep heeft eiser voor geen enkele afwezigheid een onderbouwde reden gegeven. Hoewel verweerder de gemiste afspraken voor het medisch advies niet als zodanig kan tegenwerpen, volgt de rechtbank ook verweerders motivering dat het een beeld schetst dat eiser een inhoudelijke behandeling van zijn asielaanvraag kennelijk niet op prijs stelt.
7.3.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen nieuwe, vijfde, uitnodiging heeft hoeven sturen voor een gehoor. Verweerder kon de aanvraag daarom buiten behandeling stellen op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit opgelegd?
8. Eiser heeft aangevoerd dat gelet op artikelen 3 en 8 van het EVRM aan hem ten onrechte een terugkeerbesluit is opgelegd. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij vreest voor familieproblemen in Pakistan in verband met een vete over land en dat hij een Oekraïense partner heeft met wie hij samenwoont. Bovendien wordt in het bestreden besluit niet duidelijk of nu wel of niet een terugkeerbesluit aan eiser wordt opgelegd. Dat is ook de reden geweest voor eisers beroep, aldus eiser.
8.1.
De rechtbank dient gelet op het bepaalde in artikel 83a van de Vw het bestreden besluit naar de situatie van dit moment (ex nunc) te toetsen. Daarom zal de rechtbank ook eisers verklaringen ter zitting over artikelen 3 en 8 van het EVRM betrekken bij de beoordeling van het beroep tegen het terugkeerbesluit. Daarnaast dient de rechtbank op grond van het arrest Ararat [5] ambtshalve te beoordelen of sprake is een eventuele schending van het beginsel van non-refoulement door de uitvoering van het terugkeerbesluit. De rechtbank vindt voor dit toetsingskader ook aansluiting bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 september 2025 [6] . Hieruit volgt dat verweerder op basis van wat een vreemdeling aanvoert en op basis van het dossier en informatie over het land van herkomst een geactualiseerde refoulementbeoordeling moet maken. Dat betekent dat hij er zich van moet vergewissen dat de betrokken vreemdeling bij terugkeer naar zijn land van herkomst geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU Handvest. De rechtbank moet verder op basis van concrete aanwijzingen uit de haar ter kennis gebrachte gegevens van het dossier ambtshalve nagaan of een mogelijke schending van het beginsel van non-refoulement aan de orde is die noopt tot een geactualiseerde refoulementbeoordeling. Dit is volgens de Afdeling naar nationaal recht een kwestie van aanvulling van de rechtsgronden (zie artikel 8:69, tweede lid, van de Awb).
8.2.
De rechtbank oordeelt dat verweerder in deze zaak geen nadere motivering over het risico op refoulement hoeft te geven, noch dat de rechtbank ambtshalve een nadere beoordeling hiervan moet doen. Ten eerste heeft verweerder in het besluit van 26 augustus 2025 een beoordeling gemaakt van het risico op refoulement bij terugkeer. Volgens verweerder was, zo begrijpt de rechtbank, daar geen sprake van door de nog lopende procedure over de buitenbehandelingstelling van de asielaanvraag. Wat er zij van de juistheid van deze redenering, hieruit blijkt dat verweerder een 3 EVRM-beoordeling heeft gemaakt. Dat die heel kort is, is te volgen. Uit het dossier bleek alleen dat eiser een Oekraïense partner had. Dat is zonder toelichting niet relevant voor het risico op refoulement. Eiser heeft voorts meerdere keren de gelegenheid gekregen om meer over zijn behoefte aan internationale bescherming te verklaren, maar heeft daar zonder verschoonbare redenen geen gebruik van gemaakt (zie hiervoor in 7.2). Ten tweede is eisers beroep op artikel 3 van het EVRM nu enkel gestoeld op de verklaring ter zitting dat hij in Pakistan familieproblemen vreest. Verweerder heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat dit nader onderbouwd moet worden en dat dit in een nieuwe asielaanvraag beoordeeld kan worden. Eiser heeft hierop niet meer gereageerd. Daarom oordeelt de rechtbank dat verweerder afdoende heeft gemotiveerd waarom ook thans geen risico bestaat op refoulement bij terugkeer, als ook dat geen nader onderzoek of een nadere beoordeling daarover behoeft te worden verricht.
8.3.
De rechtbank oordeelt verder dat verweerder in deze zaak geen nadere motivering over het risico op schending van artikel 8 van het EVRM hoeft te geven, noch dat de rechtbank ambtshalve een nadere beoordeling hiervan moet doen. Verweerder is in het besluit van 26 augustus 2025 niet ingegaan op de aanwijzingen uit het dossier dat eiser met zijn echtgenote gezinsleven uitoefent als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Echter, eiser heeft zowel in de zienswijze als in beroep zonder enige motivering een beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM. Pas ter zitting stelt eiser dat het terugkeerbesluit in strijd met artikel 8 van het EVRM is genomen vanwege zijn relatie. De enkele stelling dat hij een echtgenote heeft en samenwoont, is gezien deze gang van zaken onvoldoende. Daarbij staat het eiser, zoals verweerder ook heeft overwogen in het besluit van 26 augustus 2025, vrij een aanvraag om een verblijfsrecht op grond van artikel 8 van het EVRM in te dienen.
8.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het terugkeerbesluit daarom kunnen opleggen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
9. Verweerder heeft de asielaanvraag buiten behandeling kunnen stellen. Ook heeft verweerder het terugkeerbesluit kunnen opleggen. Het beroep is daarom ongegrond.
10. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen
van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
11. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat de onjuiste vermelding over het terugkeerbesluit in het bestreden besluit is ontstaan door de standaardvermelding in ‘bulkbrieven’. In het bestreden besluit is onder ‘4. Gevolgen van dit besluit’ de indruk gewekt dat aan eiser wel een terugkeerbesluit wordt opgelegd en hij daarom in het SIS [7] wordt gesignaleerd. Gelet op het feit dat eiser mede vanwege dit terugkeerbesluit en de SIS-signalering beroep heeft ingesteld, acht de rechtbank een proceskostenveroordeling gepast. Verweerder heeft naar aanleiding van vragen hierover van de rechtbank zich hiertegen op de zitting niet verzet. Verweerder moet deze proceskostenvergoeding daarom aan eiser betalen.
12. Gelet op overweging 11. krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
De rechtbank stelt de proceskosten van eiser met toepassing van het Besluit proceskosten
bestuursrecht vast op € 2.721,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor
het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting, met een
waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
- veroordeelt verweerder tot een betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot een betaling van € 907,- aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Zoon, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover dit gaat over het beroep,
een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het
hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak
is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat
de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een
tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:892.
7.Schengen Informatie Systeem.