ECLI:NL:RBDHA:2025:17267

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
19 september 2025
Zaaknummer
NL25.27119
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en beoordeling leeftijdsregistratie van eiser

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, die op 13 november 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indiende. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 16 juni 2025 afgewezen, wat eiser niet accepteert. De rechtbank heeft de afwijzing beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij is uitgegaan van de Italiaanse registratie van de leeftijd van eiser. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en de minister een nieuw besluit moet nemen.

Eiser, afkomstig uit Gambia, stelt dat hij geboren is op [geboortedatum 1] 2006. Hij heeft problemen gehad met zijn oom en is Gambia ontvlucht. De minister heeft de asielaanvraag afgewezen op basis van twijfels over de identiteit en leeftijd van eiser, waarbij hij zich baseert op de Italiaanse registratie. Eiser betoogt dat deze registratie onjuist kan zijn en dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de totstandkoming van deze registratie. De rechtbank concludeert dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waarom hij de Italiaanse registratie als leidend beschouwt en dat de verklaringen van eiser in Nederland niet zijn meegewogen.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en geeft de minister acht weken de tijd om een nieuw besluit te nemen waarin hij de leeftijd van eiser opnieuw beoordeelt. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.27119

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.A.S. Jansen),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. R.M. Koning).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij is uitgegaan van de Italiaanse registratie van de leeftijd van eiser. Dit betekent dat het beroep gegrond is en de minister een nieuw besluit moet nemen. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 13 november 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 16 juni 2025 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser heeft de Gambiaanse nationaliteit en stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] 2006. Hij legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser komt uit het dorp [naam dorp] in de regio [naam regio] in Gambia. Sinds de dood van zijn vader woonden hij en de familie van zijn moeder samen met de familie van zijn oom. Eiser heeft problemen gekregen met zijn oom en zijn familie, waarbij eiser zijn oom heeft geslagen. Omdat de oom hiervan aangifte heeft gedaan, was de politie op zoek naar eiser. Hij is daarom via Senegal Gambia ontvlucht. Eiser vreest bij terugkeer naar Gambia te worden opgesloten in de gevangenis, omdat de broer van zijn oom een hoge positie heeft in de regering.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- de problemen van eiser met zijn oom en de gevolgen daarvan.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat de nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig zijn, maar de identiteit van eiser niet. Eiser heeft namelijk wisselend verklaard over zijn leeftijd en heeft geen identificerende documenten overgelegd. Daarnaast acht de minister de problemen van eiser met zijn oom niet geloofwaardig. De verklaringen van eiser zijn niet samenhangend en onaannemelijk. Ook kan eiser in grote lijnen niet als geloofwaardig worden beschouwd. Dat betekent dat niet is voldaan aan artikel 31, zesde lid, onder c en e, van de Vw 2000. De minister heeft daarom de asielaanvraag afgewezen.
Mocht de minister twijfelen aan de door eiser opgegeven leeftijd?
5. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte is uitgegaan van eisers geboortedatum zoals die is geregistreerd bij de Italiaanse autoriteiten. Het is namelijk mogelijk dat een fout is gemaakt bij de opname van de geboortedatum in Italië. Dit zou te wijten kunnen zijn aan de tolk die iets onjuist heeft verstaan en vertaald of het feit dat er niet veel Fula-tolken beschikbaar zijn. De gemachtigde van eiser wijst op een voorbeeld uit zijn praktijk en op het gehoor in een andere zaak waarin een dergelijke fout is gemaakt. De minister heeft onvoldoende onderzoek verricht naar de totstandkoming van de leeftijdsregistraties in Italië, zodat niet duidelijk is of door eiser overgelegde brondocumenten hieraan ten grondslag liggen of deze door medisch leeftijdsonderzoek zijn vastgesteld. Eiser wijst daarnaast op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 oktober 2024. [1] Uit deze uitspraak volgt dat de minister zich niet kan beroepen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel wat betreft de leeftijdsregistraties in Italië. Daarbij komt dat eiser in beroep een foto van zijn geboorteakte heeft overgelegd, waaruit zijn geboortedatum blijkt. Eiser betoogt tot slot dat de minister ten onrechte heeft nagelaten om medisch leeftijdsonderzoek te laten verrichten, zoals botonderzoek.
5.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat de gestelde leeftijd van eiser ongeloofwaardig is. Eiser heeft namelijk tegenstrijdig verklaard over zijn leeftijd. Gebleken is dat eiser in Italië zowel met de geboortedatum [geboortedatum 2] 2005 als [geboortedatum 3] 2005 staat geregistreerd. De minister stelt zich op het standpunt dat de leeftijdsregistratie in Italië leidend is. Hierbij wijst de minister op de Afdelingsuitspraken van 17 januari 2017, [2] 4 juni 2021 [3] en 26 november 2021. [4] Uit de Afdelingsuitspraak van 9 oktober 2024 volgt weliswaar dat geen doorslaggevende waarde aan deze registratie mag worden gehecht, maar aan de registratie mag wel gewicht worden toegekend. Uit onderzoek is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten zich bij de registratie baseerden op de eigen verklaringen van eiser. Eiser heeft hierover verklaard dat hij niet wist welke geboortedatum hij aan de autoriteiten moest geven, omdat hij niet kon communiceren met zijn familie, maar dat is volgens de minister geen verschoonbare reden is voor de afwijkende leeftijdsregistratie. Over de verschillende geboortedata die eiser in Italië heeft opgegeven, heeft eiser tijdens de gehoren niet gesproken, terwijl hij daar wel de mogelijkheid voor heeft gehad. Het enkele feit dat in Italië twee verschillende geboortedata zijn geregistreerd, betekent niet per se dat door de tolk of de Italiaanse autoriteiten fouten zijn gemaakt bij de registratie. Dit kan ook te wijten zijn aan eiser zelf, aldus de minister.
Het juridisch kader
5.2.
Uit de Afdelingsuitspraak van 9 oktober 2024 [5] volgt dat de minister zich niet kan beroepen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel als hij bij de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling een leeftijdsregistratie in een andere EU-lidstaat betrekt. Maar dat betekent niet dat de minister een dergelijke leeftijdsregistratie niet mag betrekken bij zijn beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling. De leeftijd van een vreemdeling en de bewijswaarde van een leeftijdsregistratie zullen namelijk moeten worden beoordeeld met toepassing van het nationale bestuursrechtelijke bewijsrecht, met inachtneming van wat daarover aanvullend in het Unierecht is bepaald. Wanneer een vreemdeling stelt minderjarig te zijn, moet de minister uitgaan van het vermoeden dat de vreemdeling ook minderjarig is. Het is dan aan de minister om dat vermoeden van minderjarigheid te ontzenuwen. Daarbij zal de minister steeds zorgvuldig moeten onderzoeken en deugdelijk moeten motiveren welk gewicht hij aan een bepaalde registratie in een EU-lidstaat toekent en waarom. Ook zal hij steeds alle feiten en omstandigheden moeten meewegen bij het beoordelen van de leeftijd van een vreemdeling die stelt minderjarig te zijn.
Oordeel van de rechtbank
5.3.
De beroepsgrond slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom hij van de Italiaanse registratie van de leeftijd van eiser is uitgegaan. Zoals blijkt uit het onder 5.2. weergegeven toetsingskader is het aan de minister om te motiveren waarom hij de leeftijd van eiser zoals die in Italië staat geregistreerd, heeft aangehouden en niet de leeftijd die eiser in Nederland heeft opgegeven. De omstandigheid dat eisers leeftijd anders is geregistreerd in Italië maakt op zichzelf niet dat de minister daarvan zonder nadere motivering heeft mogen uitgaan. Uit het dossier blijkt dat de minister naar aanleiding van eisers verklaringen tijdens het aanmeldgehoor een artikel-34 onderzoek (Dublinonderzoek) heeft opgestart. Hieruit is gebleken dat eiser in Italië geregistreerd staat met twee geboortedata, namelijk [geboortedatum 3] 2005 en [geboortedatum 2] 2005. Eiser heeft in dit kader terecht betoogd dat uit dit onderzoek niet blijkt of aan deze leeftijdsregistraties bepaalde bronnen ten grondslag liggen en dat ook onduidelijk is of er bij de opgave van de leeftijd van eiser in Italië bijvoorbeeld een tolk is gebruikt. Ook is onduidelijk of er door de Italiaanse autoriteiten of door eiser iets op papier is gezet dat door de minister kan worden ingezien. De in dit verband door eiser gegeven uitleg komt de rechtbank zonder nadere informatie over de totstandkoming van de Italiaanse registraties niet op voorhand onaannemelijk voor. De minister heeft verder gesteld dat de geboortedata van eiser geregistreerd zijn op basis van zijn verklaringen, maar dit blijkt niet uit het resultaat van het Dublinonderzoek. Echter ook als daarvan uit kan worden gegaan, heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom dan wel wordt uitgegaan van de verklaringen die eiser in Italië heeft afgelegd, maar niet van de verklaringen die hij in Nederland heeft afgelegd. Het standpunt van de minister dat de verklaringen van eiser over zijn schooltijd meer passen bij de leeftijd in 2006, acht de rechtbank geen sluitende redenering om uit te mogen gaan van de leeftijd zoals deze in Italië staat geregistreerd. Daarbij komt dat in beroep nog een foto van een geboorteakte is overgelegd met daarop een geboortedatum [geboortedatum 1] 2006, en ondanks dat sprake is van een foto, heeft de minister dit wel mee moeten wegen. De stelling van de gemachtigde van de minister dat de foto zijn standpunt niet anders maakt, is onvoldoende, omdat dit niet nader is gemotiveerd.
5.4.
Gelet op voorgaande is het beroep van eiser gegrond. De rechtbank zal niet ingaan op de overige beroepsgronden van eiser, omdat hierbij het referentiekader van eiser, waarbij zijn leeftijd een onderdeel is, relevant is.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd. De minister dient een nieuw besluit te nemen waarin hij (nader) ingaat op de leeftijd van eiser. De rechtbank geeft de minister hiervoor een termijn van acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992.
2.ABRvS 17 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:134.
3.ABRvS 4 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1184.
4.ABRvS 26 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2659.
5.ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992.