ECLI:NL:RBDHA:2025:17123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
NL24.1452
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag voor Burundese familieleden met bijzondere afhankelijkheidselementen

In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1994, samen met haar minderjarige (pleeg)kinderen een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland, met als doel om bij haar zus, referente, te verblijven. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 5 maart 2019. Na bezwaar bleef de afwijzing in stand bij het bestreden besluit van 17 december 2023. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoert dat er sprake is van een zeer hechte band met referente, die haar als een moeder heeft verzorgd na de moord op hun ouders. De rechtbank heeft de zaak op 15 mei 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde via beeldverbinding aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van de familieband en de afhankelijkheid tussen eiseres en referente. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en dat verweerder een bredere beoordeling moet maken van de afhankelijkheidselementen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken opnieuw te beslissen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1452

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer 1] , eiseres

mede namens haar minderjarige (pleeg)kinderen:
[minderjarige 1], V-nummer: [v-nummer 2]
[minderjarige 2], V-nummer: [v-nummer 3]
[minderjarige 3], V-nummer: [v-nummer 4]
(gemachtigde: mr. G.E.M. Later),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. C. Vink)
alsmede
de Staat der Nederlanden(namens deze: de minister van Asiel en Migratie), de Staat.

Procesverloop

1. Eiseres heeft (mede namens haar minderjarige (pleeg)kinderen) een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel verblijf als familie-of gezinslid bij [referente] (referente). Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 5 maart 2019 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 december 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend op 30 april 2025.
1.3.
Eiseres heeft op 4 mei 2025 op het verweerschrift gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres (via beeldverbinding), de gemachtigde van eiseres, referente en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Achtergrond van de zaak
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] 1994 en is de zus van referente, die is geboren op [geboortedatum 2] 1976. [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2013 en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2017 zijn de kinderen van eiseres. [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 5] 2012, is de dochter van de overleden tweelingzus van eiseres en is het pleegkind van eiseres. Eiseres en haar (pleeg)kinderen hebben allen de Burundese nationaliteit. Referente heeft de Nederlandse nationaliteit.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Referente heeft op 20 februari 2018 een mvv-aanvraag ingediend ten behoeve van eiseres en haar (pleeg)kinderen. De aanvraag is afgewezen bij primair besluit van 5 maart 2019. Bij bestreden besluit van 17 december 2023 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
3.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de identiteit van eiseres, [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de familierechtelijke relatie met referente aannemelijk zijn gemaakt. Dit geldt echter niet voor [minderjarige 1] . Desalniettemin heeft verweerder ook het gezinsleven met [minderjarige 1] meegenomen in de toets. Verweerder heeft vervolgens beoordeeld of eiseres en haar (pleeg)kinderen (inclusief [minderjarige 1] ) familie- of gezinsleven hebben met referente. Van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiseres en haar (pleeg)kinderen enerzijds en referente anderzijds is echter geen sprake, aldus verweerder. Tussen eiseres en referente bestaat namelijk geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie omdat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Er is wel sprake van goede banden, maar deze zijn niet zodanig bijzonder dat die de gebruikelijke banden tussen meerderjarige zussen overstijgen. Tussen referente en de kinderen zijn volgens verweerder geen hechte persoonlijke banden. Verweerder heeft daarnaast een belangenafweging verricht, die in het nadeel van eiseres en de kinderen uitvalt.
De bescherming van familie- en gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM
4. Artikel 8 van het EVRM beschermt het recht op eerbieding van het familie- en gezinsleven. Als gevolg hiervan kan voor de Nederlandse overheid de verplichting bestaan om een vreemdeling tot Nederland toe te laten, om hem of haar in staat te stellen familie- en gezinsleven uit te oefenen met een in Nederland verblijvend familielid.
4.1.
Familieleven kan bestaan tussen meerderjarige familieleden buiten het kerngezin, als er tussen hen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. [1] Het gaat er vooral om of sprake is van een op basis van objectieve of objectiveerbare feiten en omstandigheden vast te stellen afhankelijkheid tussen de betrokken volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke. Familieleven kan ook bestaan tussen ooms en tantes en hun minderjarige neefjes of nichtjes als er sprake is van hechte persoonlijke banden. Ook dit is een beoordeling van feitelijke aard. Verweerder moet een op het specifieke geval toegespitste beoordeling maken van alle door de vreemdeling aangedragen feiten en omstandigheden die maken dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid kunnen bestaan. In de beoordeling moeten, voor zover deze zijn aangevoerd, elementen zoals de financiële en materiele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst een rol spelen. Verder kan bijvoorbeeld de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond van belang zijn. In informatiebericht IB 2024/57 heeft verweerder het beoordelingskader nader uitgewerkt, in samenhang met Werkinstructie 2020/16.
4.2.
Volgens de Afdeling moet de bestuursrechter het onderzoek van verweerder naar de relevante feiten en omstandigheden en de gegeven motivering over of er gezinsleven bestaat, volledig toetsen. Daardoor is effectieve rechtsbescherming verzekerd. Bij de weging van de elementen heeft verweerder beoordelingsruimte. De uitkomst van de beoordeling of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend.
Bestaat er tussen eiseres en referente familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM?
5. Eiseres voert aan dat verweerder de aard van de band tussen haar en referente heeft miskend. Zij hebben een zeer hechte band, mede omdat het leeftijdsverschil zo groot is en omdat hun ouders om het leven zijn gekomen toen eiseres nog een baby was. In de periode na de dood van hun ouders heeft referente zo goed als mogelijk voor eiseres (en haar later overleden tweelingzus) gezorgd in Burundi. Referente heeft Burundi moeten ontvluchten en heeft in Nederland bescherming gekregen. Deze verblijfsvergunning werd later echter ingetrokken en referente werd in bewaring gesteld. Hierdoor heeft zij enige tijd niet vanuit Nederland voor eiseres en haar tweelingzus kunnen zorgen. Dit heeft verweerder echter ten onrechte aan referente toegerekend. Bovendien is aan referente uiteindelijk alsnog een asielvergunning verleend op basis van haar ervaringen in Burundi, waardoor de intrekking van haar vergunning achteraf nooit had moeten gebeuren. Er is ondanks alles altijd familieleven geweest tussen referente en eiseres en dat wordt nog altijd voortgezet. Referente is als het ware een moeder voor eiseres. Eiseres is niet in staat om voor zichzelf te zorgen en referente moest recent nog ingrijpen om te voorkomen dat eiseres zou komen te overlijden. Verweerder heeft ten onrechte geen brede beoordeling verricht in de zin van de Afdelingsuitspraken van 27 maart 2024.
6. Het betoog van eiseres slaagt. De rechtbank is – enigszins terughoudend toetsend – van oordeel dat verweerder ten onrechte de door eiseres naar voren gebrachte omstandigheden niet in samenhang heeft bezien en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referente. Verweerder heeft daarmee geen brede beoordeling gemaakt van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan en niet alle individuele omstandigheden van het geval betrokken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Samenwoning
6.1.
Verweerder heeft over de samenwoning aan eiseres tegengeworpen dat zij maar één jaar heeft samengewoond met referente. Dit is feitelijk juist, maar verweerder heeft de reden voor het niet langer samenwonen in Burundi niet kenbaar bij de besluitvorming betrokken. Dit heeft verweerder ter zitting ook erkend. Het niet langer samenwonen in Burundi was geen keuze van eiseres of referente, maar een direct gevolg van de moord op de ouders van eiseres en referente. Door die moord had referente geen andere mogelijkheid dan eiseres (en haar tweelingzus) in een pleeggezin te huisvesten, waar zij zelf niet kon verblijven. Nu deze omstandigheden niet zijn betwist, valt niet in te zien waarom verweerder deze omstandigheden in het geheel niet heeft meegewogen in het bestreden besluit bij zijn standpunt over de samenwoning. Verweerder heeft volstaan met een (zeer beknopte) feitelijke vaststelling dat eiseres en referente één jaar hebben samengewoond. Zeker nu het element samenwoning volgens verweerder zwaar weegt bij de vaststelling of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, dient verweerder alle relevante omstandigheden omtrent die samenwoning mee te nemen. Dat heeft verweerder nagelaten.
Financiële, medische, praktische en emotionele afhankelijkheid
6.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de individuele omstandigheden onvoldoende (in samenhang) heeft betrokken bij het vaststellen van de mate van financiële, medische, praktische en emotionele afhankelijkheid.
6.2.1.
Verweerder heeft weliswaar aangenomen dat sprake is van financiële ondersteuning door referente, maar heeft de mate waarin eiseres financieel afhankelijk is van referente niet goed ingeschat. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard blijkt dat eiseres financieel min of meer geheel wordt ondersteund door referente. Referente betaalt elke maand voor zowel het eten van eiseres als voor haar huur. Eerst in Tanzania en nu in Burundi. Verweerder heeft in dat kader aan referente tegengeworpen dat een ter plaatse woonachtige kennis een deel van de huur en het eten van eiseres betaalt, maar referente heeft ter zitting verduidelijkt dat de gehele huur en het eten voor eiseres en de kinderen vanuit Nederland (goeddeels door referente) wordt betaald. Verweerder heeft dit ter zitting niet betwist en de rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze uitleg te twijfelen. Zelfs de (beperkte) bijdrage van de kerk in Nederland is te danken aan de inspanningen van referente. Eiseres heeft verder geen inkomsten. Referente heeft bovendien al zeer lange tijd deze financiële ondersteuning volgehouden. De enige periode waarin referente dat niet heeft kunnen doen, was nadat zij op 27 september 2011 in bewaring was gesteld met als doel om te worden uitgezet. Het ontbreken van die financiële ondersteuning heeft er toen vervolgens toe geleid dat eiseres en haar tweelingzus op straat zijn beland en in grote problemen zijn geraakt. [2] Verweerder heeft onvoldoende betrokken dat gebleken is dat eiseres geheel afhankelijk is van de financiële ondersteuning van referente en zonder deze ondersteuning niet kan functioneren, laat staan voor haar kinderen kan zorgen.
6.2.2.
Voor wat betreft de gezondheid van eiseres en de mate van materiële (praktische) en emotionele afhankelijkheid overweegt de rechtbank als volgt. Volgens verweerder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij zorgbehoevend is en is er dus geen sprake van medische afhankelijkheid. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres niet met documenten heeft onderbouwd dat er sprake is van objectiveerbare medische problematiek. Verweerder heeft hierbij echter niet onderkend dat uit de verklaringen van eiseres en referente en de niet in geschil zijnde zeer traumatische ervaringen duidelijk naar voren komt dat het fysiek maar bovenal psychisch niet goed gaat met eiseres
.Wat betreft de psychische gesteldheid is niet in geschil dat de ouders van eiseres zijn vermoord, dat haar tweelingzus is doodgeschoten en dat zij zelf op straat heeft gewoond, in de prostitutie is beland en is verkracht. [3] Eiseres heeft toegelicht dat zij geen bewijsstukken ter onderbouwing van haar gesteldheid heeft, omdat zij gelet op haar toestand niet in staat is om dit te regelen. In dat verband is ook van belang dat referente, zoals zij ter zitting heeft toegelicht, recentelijk genoodzaakt is geweest naar eiseres in Burundi toe te gaan omdat zij ziek was, was gevallen en medische hulp nodig had en dat zelf niet kon regelen. Referente heeft toen, tegen hoge kosten, een vliegticket geboekt en eiseres ondersteund in Burundi. Deze gebeurtenis speelde zich weliswaar af na het bestreden besluit, maar duidt erop dat eiseres zonder de zorg en ondersteuning van referente niet kan functioneren. Dit blijkt ook uit de omstandigheid dat eiseres op straat is beland, met alle gevolgen van dien, nadat referente in bewaring was gesteld en niet langer in staat was eiseres financieel te ondersteunen, zoals hiervoor vermeld. Hierbij komt dat uit IB 2024/57 volgt dat het ook belangrijk is om te kijken naar de oorzaak van de afhankelijkheid, waarbij onder meer wordt gewezen op gedeelde (traumatische) ervaringen. Eiseres heeft gewezen op de zeer traumatische omstandigheden, die niet in geschil zijn, en die ook hebben geleid tot een sterke emotionele band. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft erkend, is sprake van emotionele banden. Verweerder dient dan ook te motiveren waarom de emotionele band tussen eiseres en referente, in samenhang bezien met de overige reeds besproken elementen van afhankelijkheid, onvoldoende is om te spreken van banden die het gebruikelijke overstijgen
.Volgens verweerder is deze emotionele afhankelijkheid niet zodanig sterk dat eiseres volledig afhankelijk is van referente en niet zonder haar kan functioneren. De relatie tussen eiseres en referente kan daarom ook op afstand worden onderhouden, zoals al vele jaren gebeurt. Daarmee heeft verweerder echter niet onderkend dat het op afstand onderhouden van die banden niet altijd voldoende is gebleken en tot zeer schrijnende omstandigheden heeft geleid, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen.
Tussenconclusie
6.3.
Het bestreden besluit is daarom ondeugdelijk gemotiveerd. Verweerder dient in het nog te nemen besluit alsnog een brede beoordeling maken, waarin alle individuele omstandigheden in onderlinge samenhang worden beoordeeld met inachtneming van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen.
Familie- en gezinsleven tussen referente en de kinderen
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen zelfstandige beroepsgronden heeft gericht tegen de door verweerder verrichte 8 EVRM-beoordeling voor zover deze ziet op de relatie tussen referente en de (pleeg)kinderen, waarbij verweerder tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van hechte persoonlijk banden. Dit laat onverlet dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit ook bij de vaststelling van het familie- en gezinsleven tussen referente en de (pleeg)kinderen van eiseres rekening dient te houden met deze uitspraak en met name de overwegingen onder 6.2 e.v. Verweerder heeft hier immers meegewogen dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referente en dat de (pleeg)kinderen dus bij hun moeder zullen blijven. Verweerder dient in het nieuw te nemen besluit al hetgeen is overwogen met betrekking tot het familieleven tussen eiseres en referente – voor zover van belang – ook mee te nemen bij de beoordeling van het familie- en gezinsleven tussen referente en de (pleeg)kinderen.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM
8. De rechtbank komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond over de vraag of verweerder een onjuiste belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft gemaakt. Verweerder hoeft immers op grond van de geldende jurisprudentie pas toe te komen aan een belangenafweging nadat is vastgesteld dat sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven. [4] Voor zover verweerder in het nieuw te nemen besluit zal toekomen aan een belangenafweging, overweegt de rechtbank ter voorlichting het navolgende.
8.1.
De rechtbank stelt voorop dat de voorgeschiedenis van deze zaak bijzonder schrijnend is en verweerder dit kenbaar dient te betrekken bij een eventuele belangenafweging. Toen referente bijna 19 jaar oud was en eiseres en haar tweelingzus één jaar oud waren, zijn hun ouders en andere familieleden in huis vermoord terwijl zij daar met het hele gezin verbleven. Referente heeft als oudste zus de zorg en de verantwoordelijkheid voor haar zusjes overgenomen en heeft ervoor gezorgd dat eiseres en haar tweelingzus in een pleeggezin konden worden opgenomen. Zoals ten tijde van het gehoor is toegelicht, was er geen plek voor iedereen. Daarom is besloten dat alleen eiseres en haar tweelingzus, toen nog baby’s, daar konden verblijven. Na tien jaar in Burundi (gedwongen) op afstand voor eiseres en haar tweelingzus te hebben gezorgd, is referente naar Nederland gevlucht. Hier heeft zij in eerste instantie een verblijfsvergunning verkregen op grond van het toen geldende categoriale beschermingsbeleid. Deze vergunning is vervolgens op 31 mei 2010 met terugwerkende kracht ingetrokken op basis van de beëindiging van dat categoriale beschermingsbeleid. Uiteindelijk is aan referente, zo blijkt uit hetgeen door verweerder ter zitting naar voren is gebracht, op basis van geloofwaardig geachte verklaringen over haar ervaringen in Burundi alsnog een vergunning verleend op 16 oktober 2017 op grond het toen geldende traumatabeleid. [5] Volgens verweerder was namelijk sprake van ernstig seksueel geweld waarvoor referente geen bescherming kon inroepen in Burundi. Het is goed voorstelbaar dat eiseres en referente veel leed bespaard was gebleven als verweerder van meet af aan een vergunning op grond van het traumatabeleid had toegekend aan referente of dit in elk geval had gedaan bij de intrekking van de asielvergunning op grond van het categoriaal beschermingsbeleid. Het traumatabeleid gold immers toen ook al. [6] Hoewel die enkele voorgeschiedenis niet zonder meer hoeft te betekenen dat de belangenafweging in het voordeel van eiseres en haar kinderen dient uit te vallen, dient verweerder hiermee – naast alle overige belangen die uit de stukken naar voren komen – wel expliciet rekening te houden, nu in elk geval aannemelijk is dat in het verleden niet is onderkend dat referente ook ten tijde van de intrekking van haar asielvergunning al recht had op een vergunning op grond van het traumatabeleid.
Overige beroepsgronden
9. De rechtbank komt niet toe aan de bespreking van de grond over het al dan niet aanbieden van het DNA-onderzoek aan [minderjarige 1] ter vaststelling van de familierechtelijke relatie, omdat verweerder opnieuw moet overwegen of dat opportuun is, afhankelijk van de uitkomst van de nieuwe beoordeling van het familieleven. De rechtbank laat de beroepsgronden in het kader van het evenredigheidsbeginsel en artikel 3 van het IVRK evenzo onbesproken.
Redelijke termijn
10. Eiseres stelt dat de redelijke termijn is overschreden en dat daarom een vergoeding verschuldigd is. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres nog naar voren gebracht dat de minderjarige (pleeg)kinderen van eiseres ook recht hebben op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De aanvraag is immers mede ingediend namens deze minderjarige (pleeg)kinderen.
10.1.
Het betoog van eiseres slaagt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [7] mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Deze termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt. Het bezwaarschrift dateert van 1 april 2019. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat in deze zaak een andere redelijke termijn gerechtvaardigd is. De redelijke termijn eindigde dus op 1 april 2021. Gerekend vanaf deze datum tot aan deze uitspraak van de rechtbank is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van, afgerond, vier jaar en vijf maanden. Eiseres heeft per half jaar recht op een vergoeding. Nu er naar boven afgerond vier en een half jaar na de overschrijding van de redelijke termijn zijn verstreken, heeft eiseres recht op een vergoeding van € 4.500,-. Verder volgt uit jurisprudentie van de Afdeling [8] dat schade als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn op individuele basis wordt bepaald. Dat de (pleeg)kinderen van eiseres relatief jong zijn, doet daar niet aan af. Eiseres en haar drie minderjarige (pleeg)kinderen hebben dus elk recht op een vergoeding van € 4.500,-.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat de termijnoverschrijding aan zowel de rechtbank als aan verweerder toe te rekenen is. Verweerder heeft het bezwaarschrift op 1 april 2019 ontvangen en pas op 17 december 2023 beslist op het bezwaar van eiseres. Omdat het bezwaar in beginsel binnen een half jaar moet worden afgehandeld, dat wil zeggen uiterlijk 1 oktober 2019, heeft verweerder de termijn met afgerond 51 maanden overschreden. Eiseres heeft het beroep ingesteld op 14 januari 2024. Omdat voor een uitspraak op het beroep een termijn van anderhalf jaar geldt, dat wil zeggen uiterlijk 14 juli 2025, heeft de rechtbank met deze uitspraak op 1 september 2025 afgerond de termijn met twee maanden overschreden. Het overschrijden van de redelijke termijn moet daarom voor 2/53e deel aan de rechtbank worden toegerekend en voor 51/53e deel aan verweerder. Omdat de overschrijding aan verweerder en aan de rechtbank is toe te rekenen, wordt de vergoeding van de schade naar evenredigheid uitgesproken ten laste van verweerder en de Staat. Verweerder wordt veroordeeld tot vergoeding van een bedrag van € 4.330,19 en de Staat tot vergoeding van een bedrag van € 169,81 aan eiseres en elk van haar minderjarige (pleeg)kinderen.

Conclusie en gevolgen

11. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is daarom gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt. De rechtbank ziet geen mogelijkheid tot finale geschilbeslechting. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
11.1.
Eiseres krijgt een vergoeding van haar proceskosten, omdat de rechtbank haar beroep gegrond verklaart. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.721 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres en daarbij deze uitspraak in acht te nemen;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding toe en veroordeelt verweerder tot het betalen van schadevergoeding aan eiseres en haar (pleeg)kinderen tot een bedrag van in totaal € 17.320,75;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van schadevergoeding aan eiseres en haar (pleeg)kinderen tot een bedrag van in totaal € 679,25;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot betaling van € 2.721.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, voorzitter, mr. T. Boesman en mr. A.M.J. Adriaansen, leden, in aanwezigheid van mr. L.D. Osborne, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188, ECLI:NL:RVS:2024:1189.
2.Gehoor ambtelijke commissie, pagina 4, 6 en 10 en gehoor nareis, pagina 7, 8 en 11.
3.Idem.
5.Paragraaf C3/3.3 van de Vc (ten tijde van het inwilligende asielbesluit).
6.Paragraaf C2/4.2.2 van de Vc (ten tijde van de intrekking).
7.Zie de uitspraken van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:RVS:2014:188 en 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1432.
8.Uitspraak de Afdeling van 3 november 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO2684.