ECLI:NL:RVS:2010:BO2684

Raad van State

Datum uitspraak
3 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000709/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • P.J.J. van Buuren
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding door staatssecretaris in asielprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, die op 17 december 2009 een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een asielprocedure heeft toegewezen. De staatssecretaris had eerder op 2 oktober 2007 een verzoek van de betrokken partijen, bestaande uit [wederpartij sub 1], [wederpartij sub 2], en hun minderjarige kinderen [wederpartij sub 3] en [wederpartij sub 4], afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris € 10.000,00 aan schadevergoeding moest betalen, gebaseerd op een overschrijding van de redelijke termijn van twee jaren, vijf maanden en zes dagen. De staatssecretaris ging in hoger beroep, waarbij de vraag centraal stond of elk gezinslid recht had op een individuele schadevergoeding of dat er een forfaitaire regeling moest komen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 augustus 2010 behandeld. De staatssecretaris betoogde dat de schadevergoeding per gezinslid met 50% verminderd zou moeten worden, verwijzend naar een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De Afdeling oordeelde echter dat er geen aanleiding was om de schadevergoeding te verminderen, omdat de asielaanvragen van de gezinsleden individueel behandeld moesten worden. De rechtbank had terecht vastgesteld dat elk gezinslid recht had op een schadevergoeding van € 2.500,00, en de Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De Raad van State besloot dat de staatssecretaris de proceskosten van de betrokken partijen moest vergoeden en dat er griffierechten geheven zouden worden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 3 november 2010, waarbij de Raad van State in naam der Koningin recht deed.

Uitspraak

201000709/1/H2.
Datum uitspraak: 3 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie, thans: de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 17 december 2009 in zaak nr. 08/45021 in het geding tussen:
1. [wederpartij sub 1]
2. [wederpartij sub 2]
3. [wederpartij sub 3]
4. [wederpartij sub 4]
allen wonend te Deurne,
en
de staatssecretaris.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2007 heeft de staatssecretaris een verzoek van [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2], mede namens hun minderjarige kinderen [wederpartij sub 3] en [wederpartij sub 4], hierna gezamenlijk in enkelvoud: [wederpartij], om vergoeding van schade afgewezen.
Bij besluit van 28 oktober 2008 heeft de staatssecretaris het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en € 3.500,00 aan vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toegekend.
Bij uitspraak van 17 december 2009, verzonden op 21 december 2009, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 oktober 2008 vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris aan [wederpartij] € 10.000,00 toekent aan vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2010, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
[wederpartij] heeft een nader stuk ingediend.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2010, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te Den Haag, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. J.W. de Haan, advocaat te 's-Hertogenbosch, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft overwogen dat [wederpartij] in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in een asielprocedure met twee jaren, vijf maanden en zes dagen. Ter bepaling van de hoogte van de schadevergoeding is de rechtbank uitgegaan van een bedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. De rechtbank heeft de schadevergoeding aldus vastgesteld op een bedrag van € 2500,00 per persoon en bepaald dat de staatssecretaris derhalve in totaal een bedrag van € 10.000,00 aan [wederpartij] dient te betalen.
2.2. In hoger beroep is het geschil beperkt tot de vraag of in dit geval, waarin meerdere leden van een gezin gezamenlijk procederen tegen de afwijzing van de individuele asielaanvragen, aan ieder lid een vergoeding toekomt in verband met de overschrijding van de redelijke termijn en of daarbij een rol speelt dat de betrokken kinderen van relatief jonge leeftijd zijn.
2.3. De minister betoogt dat voor de beantwoording van die vraag aansluiting zou kunnen worden gezocht bij het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak van Arvanitaki-Roboti en 90 anderen tegen Griekenland, van 15 februari 2008, nr. 27278/03, LJN: BC8757, AB 2008,140. In dat arrest heeft het Hof het redelijk geacht de per persoon uit te keren schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn te verminderen met 50%. Daartoe heeft het overwogen dat in totaal 91 artsen, weliswaar op eigen naam, gezamenlijk hebben geprocedeerd tegen beslissingen van een openbaar ziekenhuis hun geen overwerkvergoeding uit te betalen.
Voorts betoogt de minister dat indien een procedure betrekking heeft op een gezin, forfaitaire criteria gehanteerd zouden kunnen worden en daarbij, behoudens uitzonderingen, geabstraheerd zou kunnen worden van specifieke, het geval zelf betreffende feiten en omstandigheden.
2.4. Anders dan de minister betoogt, is er in dit geval geen aanleiding de per gezinslid toe te kennen schadevergoeding met 50% te verminderen of een forfaitaire vergoeding per gezin - ongeacht het aantal gezinsleden of de leeftijd van de kinderen - toe te kennen en daarmee af te wijken van het uitgangspunt dat schade als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn op individuele basis wordt bepaald en dat spanning en frustratie worden verondersteld. Iedere procedure dient binnen een redelijke termijn te worden afgedaan. Ook als in de gezamenlijk gevoerde procedure over asielaanvragen soortgelijke rechtsvragen voorliggen, vormt dat onvoldoende grond niet per persoon afzonderlijk te komen tot vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De asielaanvragen zien op verschillende personen. Het enkele feit dat gezinsleden gezamenlijk rechtsmiddelen aanwenden tegen de afwijzing van de asielaanvragen, vormt onvoldoende grond om niet op individuele basis een forfaitaire vergoeding toe te kennen voor overschrijding van de redelijke termijn.
Dat het Hof in het arrest van 15 februari 2008 aanleiding zag in die procedure de per persoon uit te keren schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn met 50% te verminderen, vormt geen reden in dit geval tot een vergelijkbare korting over te gaan. Voor het Hof vormde het feit dat een groot aantal klagers gezamenlijk een procedure voerde, de aard van het belang dat in die procedure op het spel stond en de omstandigheid dat het aantal betrokken klagers niet relevant was voor de uitkomst van de procedure aanleiding te oordelen dat de betrokken individuen minder immateriële schade hebben geleden, dan in het geval zij de procedure alleen zouden hebben moeten voeren. De Afdeling is van oordeel dat een situatie waarin in totaal 91 artsen gezamenlijk een procedure voeren tegen een in een administratieve beslissing neergelegde weigering van een ziekenhuis een overwerkvergoeding te verstrekken, relevant verschilt van de situatie waarin vier gezinsleden gezamenlijk procederen tegen de afwijzing van de asielaanvragen en wachten op een beslissing daarop. Niet aannemelijk is dat in die laatste situatie het gezamenlijk procederen van gezinsleden over individuele verblijfsrechten leidt tot een matigende invloed op de ervaren mate van ongemak, spanning en onzekerheid.
De rechtbank heeft de schadevergoeding, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaren, vijf maanden en zes dagen, derhalve terecht vastgesteld op een bedrag van € 2500,00 per persoon.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister van Justitie tot vergoeding van bij [wederpartij sub 1], [wederpartij sub 2], [wederpartij sub 3] en [wederpartij sub 4] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de minister van Justitie een griffierecht van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. O. de Savornin Lohman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Planken
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010
299.