In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 september 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 18 juli 2025. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van een eerder onderzoek op 30 juli 2025. Eiser betoogde dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije was, omdat hij al meer dan twee maanden in bewaring zat zonder dat de Algerijnse autoriteiten een laissez-passer hadden afgegeven. De rechtbank overwoog dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Algerije is, en dat het enkele tijdsverloop sinds het vorige onderzoek onvoldoende was om te concluderen dat dit zicht ontbrak. Eiser voerde ook aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelde, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende stappen had ondernomen. Eiser stelde verder dat er minder ingrijpende maatregelen beschikbaar waren, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet had aangetoond dat de omstandigheden waren veranderd. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.