ECLI:NL:RBDHA:2025:17048

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
09/325379-24 en 09/324518-24 (ttz. gev)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van meedere mishandelingen van ambtenaren met oplegging van TBS met voorwaarden en toewijzing van schadevergoeding

Op 16 september 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere mishandelingen van ambtenaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1995, op verschillende data in 2024 ambtenaren heeft mishandeld tijdens de uitoefening van hun functie. De verdachte heeft de feiten bekend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat hij ten tijde van de feiten niet toerekeningsvatbaar was vanwege een paranoïde psychose in het kader van schizofrenie. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en heeft hem ter beschikking gesteld met voorwaarden, waaronder behandeling in een forensische kliniek. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële schade hebben geleden door de mishandelingen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoedingen van € 1.500,- en € 300,-, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst, onder de voorwaarden van de tbs-maatregel.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09-325379-24 en 09-324518-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 16 september 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [plaats 1] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 2] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 21 januari 2025, 12 maart 2025, 10 juni 2025 (alle pro forma) en 2 september 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.J.A. Grimmelikhuijsen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. R.G. Jagesar naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is op de dagvaarding met parketnummer 09-325379-24 (hierna: dagvaarding 1) ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 12 oktober 2024 te 's-Gravenhage,
een ambtenaar, te weten [naam 1] (assistent beveiliger B bij de Eenheid Den
Haag)
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar
bediening
heeft mishandeld door
- die [naam 1] één of meerdere malen in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd te

slaan/stompen en/of

- aan de haren van die [naam 1] te trekken;
2
hij op of omstreeks 4 november 2024 te Zwolle
[naam 2] heeft mishandeld door die [naam 2] één of meerdere malen op/tegen
het oor en/of de borst, althans het lichaam te slaan/stompen;
Aan de verdachte is op de dagvaarding met parketnummer 09-325379-24 (hierna: dagvaarding 2) ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 oktober 2024 te 's-Gravenhage,
een ambtenaar, [naam 3] (hoofdagent bij de Eenheid Den Haag),
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening heeft mishandeld door
- die [naam 3] één of meermalen in/op/tegen zijn gezicht en/of zijn hoofd, althans zijn

lichaam, te slaan en/of te stompen en/of

- tegen/aan het lichaam van die [naam 3] te duwen en/of te trekken (ten gevolge
waarvan die [naam 3] met zijn gezicht/hoofd tegen de balie aan is gekomen en/of is
gevallen);

3.De bewijsbeslissing

De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en).
De rechtbank gebruikt voor feit 1 op dagvaarding 1 de volgende bewijsmiddelen:
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 2 september 2025;
2. het proces-verbaal van aangifte door [naam 1] , opgemaakt op 12 oktober 2024 (p. 5-8 van het proces-verbaal met het nummer PL1500 2024330951 van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 35));
3. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 oktober 2024 (p. 11-12 van het proces-verbaal met het nummer PL1500 2024330951 van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 35));
De rechtbank gebruikt voor feit 2 op dagvaarding 1 de volgende bewijsmiddelen:
4. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 2 september 2025;
5. het proces-verbaal van aangifte door [naam 2] , opgemaakt op 4 november 2025 (p. 7-10 van het proces-verbaal met het nummer PL1500 2024520088 van de politie eenheid Oost-Nederland (doorgenummerd pagina 1 t/m 18)).
De rechtbank gebruikt voor het feit op dagvaarding 2 de volgende bewijsmiddelen:
6. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 2 september 2025;
7. het proces-verbaal van aangifte door [naam 3] , opgemaakt op 11 oktober 2024
(p. 9-13 van het proces-verbaal met het nummer PL1500 2024329982 van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 36).
3.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
dagvaarding 1 (09-325379-24)
1
hij op 12 oktober 2024 te 's-Gravenhage, een ambtenaar, te weten [naam 1] (assistent beveiliger B bij de Eenheid Den Haag) gedurende de rechtmatige uitoefening van haar
bediening heeft mishandeld door
- die [naam 1] meerdere malen tegen het gezicht en het hoofd te slaan
enstompen en
- aan de haren van die [naam 1] te trekken;
2
hij op 4 november 2024 te Zwolle [naam 2] heeft mishandeld door die [naam 2] op het oor en
tegende borst te slaan;
dagvaarding 2 (09-324518-24)
hij op 11 oktober 2024 te 's-Gravenhage, een ambtenaar, [naam 3] (hoofdagent bij de Eenheid Den Haag), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door
- die [naam 3] één
maaltegen zijn hoofd te stompen en
- tegen het lichaam van die [naam 3] te duwen (ten gevolge waarvan die [naam 3] met zijn gezicht tegen de balie aan is gevallen)
.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is evenwel niet strafbaar, omdat er feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op een Pro Justitia rapport van psychiater F. Verstraeten. De psychiater concludeert dat er bij de verdachte sprake is van een paranoïde psychose in het kader van schizofrenie. Een licht verstandelijke beperking (LVB) kan niet worden uitgesloten en dient nader te worden onderzocht wanneer de psychose is verbleekt. Volgens de psychiater heeft de verdachte bij de ten laste gelegde mishandelingen steeds volledig vanuit zijn psychosen gehandeld; hij kon op deze momenten geen gedragsalternatieven zien. Indien er sprake is van LVB zal dit verder negatief hebben bijgedragen, met name in het probleemoplossend vermogen van de verdachte. Vanwege het voorgaande adviseert de psychiater het ten laste gelegde niet aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op een Pro Justitia rapport van klinisch psycholoog W.J.L. Lander. De psycholoog concludeert dat er bij de verdachte sprake is van een paranoïde psychotische stoornis in het kader van schizofrenie. Het plegen van de ten laste gelegde feiten is gemotiveerd door de paranoïde psychotische stoornis; de verdachte had door die stoornis geen gedragsalternatieven dan het plegen van de feiten. Hij heeft zijn wil niet in vrijheid kunnen bepalen en daarom adviseert de psycholoog het ten laste gelegde niet toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de Pro Justitia rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies en adviezen van de psychiater en de psycholoog gedragen worden door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en volgt hun adviezen.
De rechtbank is van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond in verband waarmee hij ten aanzien van die feiten in het geheel niet toerekeningsvatbaar wordt geacht. De rechtbank acht de verdachte dan ook niet strafbaar en zal hem ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.Opleggen van een maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met voorwaarden wordt opgelegd, met daaraan verbonden de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en met bepaling dat de tbs-maatregel bij omzetting ongemaximeerd zal zijn. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat er een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt opgelegd. Verder heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs-maatregel met voorwaarden gevorderd en schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van de plaatsing van de verdachte in een forensisch psychiatrische kliniek, onder dezelfde schorsingsvoorwaarden als de voorwaarden verbonden aan de tbs-maatregel.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het wenselijk is dat de verdachte zo spoedig mogelijk met de behandeling kan starten, en dat het onwenselijk is dat de voorlopige hechtenis tot dat moment wordt geschorst, omdat hij baat heeft bij voortduren van de huidige, voor hem veilig voelende situatie in de penitentiaire inrichting waar hij verblijft. De raadsvrouw heeft erop gewezen dat feit 2 op dagvaarding 1 geen 4-jaarsfeit betreft, zodat voor dat feit geen tbs-maatregel kan worden opgelegd, en zij heeft zich verzet tegen oplegging van een ongemaximeerde tbs-maatregel bij omzetting, omdat daar de aard en ernst van de strafbare feiten niet naar zijn.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Omdat de verdachte niet strafbaar is, kan aan hem geen straf worden opgelegd. De rechtbank dient te onderzoeken of aan de verdachte een maatregel moet worden opgelegd. Bij de beoordeling hiervan houdt de rechtbank in zeer sterke mate rekening met de rapportages die door de deskundige psychiater en psycholoog zijn opgesteld (en hiervoor al werden aangehaald).
Advies gedragsdeskundigen en reclassering
De rechtbank maakt uit de rapportages van de psychiater en de psycholoog op dat ten tijde van de bewezen verklaarde feiten bij de verdachte sprake was van een paranoïde psychose in het kader van schizofrenie, en dat de verdachte zich ten tijde van de ten laste gelegde feiten in een psychotische toestand bevond. Het recidiverisico wordt door beide deskundigen zonder adequate behandeling ingeschat als hoog.
De psychiater acht het van belang dat de psychose behandeld wordt, in eerste instantie met antipsychotische medicatie die zo snel mogelijk moet worden opgestart, in de hoop dat er daarna meer afstand komt tot de wanen en meer ziektebesef. Het zal tijd kosten om een middel te vinden dat werkt, maar ook zo weinig mogelijk bijwerkingen heeft, en de goede dosering. Er dient daarna een uitgebreider intelligentieonderzoek verricht te worden en het functioneren van de verdachte dient verder in kaart te worden gebracht. De inschatting van de psychiater is dat er een lange klinische behandeling nodig zal zijn voordat de overgang naar een ambulante behandeling gerealiseerd kan worden. Gezien de ernst van de psychische problematiek, de hoge recidivekans, het advies van ontoerekeningsvatbaarheid en de noodzaak tot langdurige behandeling adviseert zij om behandeling te laten plaatsvinden binnen een tbs-kader. Omdat de verdachte ten tijde van het opmaken van het rapport door de psychiater niet gemotiveerd leek voor behandeling en op dat moment geen medicatie wilde innemen, heeft de psychiater geconcludeerd dat tbs met voorwaarden niet haalbaar was en tbs met dwangverpleging geadviseerd.
Ook de psycholoog acht een intensieve, langdurige behandeling geïndiceerd. De psycholoog adviseert een klinische behandeling, waarbij de focus moet liggen op het instellen op antipsychotische medicatie ten behoeve van herstel en stabilisatie van het psychische evenwicht. Deze klinische fase zal volgens de psycholoog moeten plaatsvinden in een gesloten forensische setting met toezicht. Doorplaatsing dient gefaseerd plaats te vinden. Wanneer de verdachte langere tijd psychisch stabiel is, kan er een traject van resocialisatie plaatsvinden en kan de behandeling op poliklinische basis worden voortgezet. De civiele GGZ, waar de verdachte bij een zorgmachtiging zou worden geplaatst, heeft niet het gepaste beveiligingsniveau. Voorts is daar volgens de psycholoog niet de forensische scherpte beschikbaar om het recidiverisico te verlagen en is de (initiële) zorgmachtiging voor de duur van zes maanden te kort om de verdachte adequaat te behandelen. De psycholoog acht een tbs-maatregel met voorwaarden het meest passende juridisch kader om het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau terug te dringen, mits de verdachte zijn ambivalente houding ten aanzien van antipsychotische medicatie laat varen. Indien de rechtbank concludeert dat die houding niet is veranderd, is tbs met dwangverpleging aangewezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Tactus Zwolle van 4 juni 2025 (hierna: de reclassering). De reclassering zet vraagtekens bij een betrouwbare bereidheid van de verdachte ten aanzien van (medicamenteuze) behandeling, gezien het ontbreken bij de verdachte van ziekte-inzicht en probleembesef. De verdachte weigerde (op dat moment) medicatie in te nemen. De verdachte heeft aan de reclassering aangegeven zich te zullen conformeren aan een behandeladvies en heeft zich bereid verklaard tot medewerking aan de voorwaarden die de reclassering noodzakelijk acht, maar hij heeft eerdere behandeladviezen en diagnoses niet geaccepteerd. De reclassering komt evenwel tot een advies voor tbs met voorwaarden.
Uit de aanvullende reclasseringsrapportage van 18 augustus 2025 volgt dat de verdachte inmiddels in de penitentiaire inrichting in Zwolle is gestart met medicatie. De reclassering komt ook in deze rapportage tot het advies voor tbs met voorwaarden.
De verdachte ter terechtzitting
De rechtbank heeft tot slot in haar beslissing meegenomen hetgeen zij met de verdachte ter terechtzitting heeft besproken.
Daarbij is ten eerste van belang dat de verdachte voor de rechtbank duidelijker heeft gemaakt hoe hij (nu) staat tegenover zijn diagnose. Hij heeft verteld dat hij het in eerste instantie niet mee eens was met de diagnose, maar dat hij nu meer kennis heeft verkregen en zich bij de diagnose kan neerleggen. Hij heeft verder helder uiteengezet hoe de angsten die hem hebben aangezet tot het plegen van de ten laste gelegde feiten, die de deskundigen bestempelen als wanen vanuit een psychose, voor hem aanvoelden als realiteit. Dat is nu, terugkijkend, niet anders. Hij weet simpelweg niet of sommige angsten in die periode echt waren of niet; ze voelden in ieder geval wel als echt. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte hiermee niet zozeer geen blijk geeft van ziektebesef, maar wel reëel verwoordt hoe een complexe situatie door hem werd en wordt beleefd.
De verdachte heeft daarbij bemerkt dat hij baat heeft bij de behandelingen die hij nu krijgt en hij heeft geaccepteerd dat hij mogelijk een lange behandeling nodig zal hebben.
Ten tweede acht de rechtbank van belang dat de verdachte heeft bevestigd dat hij inmiddels alsnog met medicatie is gestart en stelt daar de positieve uitwerking van te bemerken. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij wil doorgaan met het innemen van die medicatie.
Tot slot heeft de rechtbank de voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd, met de verdachte besproken. De verdachte heeft bevestigd dat hij zich aan die voorwaarden wil houden.
Tbs met voorwaarden
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen dat de maatregel van terbeschikkingstelling van de verdachte moet worden gelast. Aan de verdachte moeten voorwaarden betreffende zijn gedrag worden gesteld. Aan de tbs-maatregel zal de rechtbank ter bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de door de reclassering in de rapportage van 18 augustus 2025 geadviseerde voorwaarden verbinden. De verdachte heeft zich bereid verklaard deze voorwaarden na te leven.
De rechtbank stelt vast dat bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat twee van de drie door verdachte begane feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de oplegging van de maatregel.
Tbs bij omzetting niet gemaximeerd
De tbs-maatregel zal worden opgelegd voor twee misdrijven die gericht waren tegen of gevaar veroorzaakten voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meerdere personen; het betreffen immers mishandelingen. Daarom kan de tbs-maatregel, indien later alsnog wordt beslist dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, daarna op grond van artikel 38e lid 1 Sr langer duren dan vier jaren. Met andere woorden: de duur van de tbs is dan dus ongemaximeerd. De rechtbank heeft daarin, anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, bij geweldsmisdrijven geen discretionaire bevoegdheid (zie het arrest van de Hoge Raad van 25 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:760, r.o. 6.2).
Dadelijke uitvoerbaarheid
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zonder behandeling of begeleiding opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr is voldaan. De rechtbank gelast immers de terbeschikkingstelling van de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de 38z-maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen. De rechtbank zal daarom ook deze maatregel opleggen.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal – conform de vordering van de officier van justitie en hetgeen door de raadsvrouw is bepleit – bevelen dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst met ingang van het tijdstip waarop de verdachte voor zijn klinische behandeling binnen een forensisch psychiatrische kliniek zal worden opgenomen. Aan de schorsing van de voorlopige hechtenis zullen dezelfde voorwaarden worden verbonden als die aan de tbs-maatregel zijn verbonden.
Die schorsing houdt verband met de tevens op te leggen dadelijke uitvoerbare tbs-maatregel met voorwaarden. Zou de verdachte de in dat kader te stellen voorwaarden niet naleven, terwijl dit vonnis nog niet onherroepelijk is, dan bestaat de mogelijkheid om de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen. Op die manier worden de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen gewaarborgd. De rechtbank verwijst hiertoe naar het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1729, r.o. 6.5.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[naam 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 300,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van beide vorderingen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat beide vorderingen moeten worden afgewezen, dan wel gematigd, omdat ze onvoldoende zijn onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering benadeelde partij [naam 1]
Op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en/of het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen door het eerste van de onder 3.2 bewezen verklaarde feiten. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.500,-.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het eerste van de onder 3.2 bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover het slachtoffer aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.500,00, ten behoeve van
[naam 1] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald. De verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Vordering benadeelde partij [naam 3]
Op grond van artikel 6:106 sub b BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en/of het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen door het derde van de onder 3.2 bewezen verklaarde feiten. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 300,-.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 11 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het derde van de onder 3.2 bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de slachtoffer aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 300,00, ten behoeve van [naam 3] , vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald. De verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 38, 38a, 38e, 38z, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 op dagvaarding 1 (09-325379-24):
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
ten aanzien van feit 2 op dagvaarding 1 (09-325379-24):
mishandeling;
ten aanzien van het feit op dagvaarding 2 (09-324518-24):
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
verklaart de verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde, nu deze feiten de verdachte niet kunnen worden toegerekend en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte;
stelt daarbij de navolgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde:
dat de terbeschikkinggestelde:
geen strafbaar feit pleegt;
meewerkt aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • de terbeschikkinggestelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • de terbeschikkinggestelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van de terbeschikkinggestelde vast te stellen;
  • de terbeschikkinggestelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de terbeschikkinggestelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • de terbeschikkinggestelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • de terbeschikkinggestelde werkt mee aan huisbezoeken;
  • de terbeschikkinggestelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • de terbeschikkinggestelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • de terbeschikkinggestelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de terbeschikkinggestelde, als dat van belang is voor het toezicht;
3. meewerkt aan een eventuele time-out middels opname in de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) van Fivoor (of een soortgelijke instelling, te bepalen door de instelling die hier verantwoordelijk voor is) als de reclassering dat nodig vindt en de terbeschikkinggestelde daarmee instemt. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de terbeschikkinggestelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
4. niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat zonder toestemming van de reclassering;
5. zich laat opnemen in een forensische kliniek of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de terbeschikkinggestelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
6. zich (ambulant) laat behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
7. verblijft in een instelling voor beschermd of begeleid wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische behandeling. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
8. geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de terbeschikkinggestelde wordt gecontroleerd;
9. geen alcohol gebruikt, en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de terbeschikkinggestelde wordt gecontroleerd;
10. zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
geeft hierbij opdracht aan Tactus Reclassering Zwolle de terbeschikkinggestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt de dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden;
beveelt de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het moment waarop de terbeschikkinggestelde zich heeft laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Aan de schorsing worden de voorwaarden verbonden, zoals deze onder 1 tot en met 10 zijn vermeld bij de voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde;
legt aan de verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toe en veroordeelt de verdachte om te betalen:
- een bedrag van € 1.500,- aan [naam 1] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 oktober 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
- een bedrag van € 300,- aan [naam 3] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 oktober 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen [naam 1] en [naam 3] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.500,-,
vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 300,-,
vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] ;
bepaalt dat als de verschuldigde bedragen niet volledig worden betaald of kunnen worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van:
  • 25 dagen ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [naam 1] ;
  • 6 dagen ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [naam 3] ;
bepaalt dat de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Nederhoed, voorzitter,
mr. L. Amperse, rechter,
mr. W.J. Nomen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N.D. van Duijkeren, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 september 2025.