ECLI:NL:RBDHA:2025:1697

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
23_1807
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en terugvordering van kinderbijslag op basis van onderhoudsbijdrage in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.G. Groen, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, vertegenwoordigd door J.Y. van den Berg. De zaak betreft de beëindiging van de uitkering op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en de terugvordering van eerder betaalde kinderbijslag. Eiseres ontving sinds 2016 kinderbijslag voor haar zoon, maar de Sociale Verzekeringsbank heeft in maart 2022 besloten de uitkering te beëindigen en een bedrag van € 321,24 terug te vorderen. Dit besluit werd genomen omdat eiseres volgens de bank niet voldeed aan de onderhoudsbijdrage voor haar zoon in de relevante perioden. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de bank terecht heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat eiseres niet de vereiste onderhoudsbijdrage heeft geleverd en dat de beëindiging van de uitkering en de terugvordering van de kinderbijslag rechtmatig zijn. De rechtbank wijst erop dat de systematiek van de onderhoudseis door de regelgever is vastgesteld en dat deze geen strijd oplevert met het evenredigheidsbeginsel. De beroepen van eiseres zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/1807 en SGR 23/3014

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R.G. Groen),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: J.Y. van den Berg).

Inleiding

Bij besluit van 17 maart 2022 (primair besluit I) heeft verweerder de aan eiseres toegekende uitkering op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) met ingang van het 4e kwartaal van 2021 beëindigd.
Bij besluit van 17 maart 2022 (primair besluit II) heeft verweerder de over het 4e kwartaal van 2021 betaalde AKW-uitkering, een bedrag van € 321,24, van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 30 september 2022 (primair besluit III) heeft verweerder geweigerd een AKW-uitkering toe te kennen voor het 1e en 2e kwartaal van 2022. Voorts heeft verweerder aan eiseres met ingang van het 3e kwartaal van 2022 een AKW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 7 februari 2023 (bestreden besluit I) heeft verweerder het door eiseres tegen de primaire besluiten I en II gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 24 maart 2023 (bestreden besluit II) heeft verweerder het door eiseres tegen het primaire besluit III ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres S. Dubbelboer (bewindvoerder), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Aan eiseres is met ingang van het 1e kwartaal van 2016 kinderbijslag ten behoeve van haar zoon [naam] toegekend. [naam] heeft in de periode van 15 september 2021 tot 18 juli 2022 bij zijn zus in Engeland verbleven in verband met het volgen van een opleiding. [naam] is tussentijds, in de periode van 22 december 2021 tot en met 5 januari 2022 en van 30 maart 2022 tot 19 april 2022, naar Nederland gekomen en heeft toen bij eiseres verbleven.
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres in de periode van 4e kwartaal 2021 tot en met het 2e kwartaal 2022 niet heeft voldaan aan de onderhoudsbijdrage, zodat eiseres geen recht heeft op kinderbijslag over die periode. Op 1 oktober 2022, 1 januari 2022 en 1 april 2022 verbleef [naam] bij zijn zus in het Verenigd Koninkrijk en op deze peildata behoorde [naam] niet tot het huishouden van eiseres. Over de gehele periode heeft eiseres volgens verweerder onvoldoende bij gedragen in het onderhoud van [naam]. Dat geldt ook voor de tussenliggende perioden van 22 december 2021 tot en met 5 januari 2022 en van 30 maart 2022 tot 19 april 2022 toen [naam] bij eiseres verbleef. Omdat het 4e kwartaal 2021 al ten onrechte kinderbijslag was verstrekt moet de over dat kwartaal betaalde kinderbijslag van eiseres worden teruggevorderd.
3. Eiseres voert aan dat [naam] als ingezetene moet worden beschouwd en voor zover
[naam] niet als ingezetene kan worden aangemerkt de kinderbijslag dient door te lopen op grond van het terugtrekkingsakkoord dat is gesloten tussen het Verenigd Koninkrijk (VK) en de Europese Unie (EU) na het vertrek van het VK uit de EU. Voorts stelt eiseres dat zij niet aan de onderhoudsbijdrage kon voldoen omdat zij geen geld had. Zij zit in de schuldsanering en mag geen nieuwe schulden maken. Doordat zij geen kinderbijslag en kindgebonden budget ontving kon zij niet in het onderhoud van [naam] voorzien.
4. Ter zitting is gebleken dat aan de bestreden besluiten uitsluitend het standpunt ten grondslag ligt dat eiseres in het 4e kwartaal van 2021 en het 1e en 2e kwartaal van 2022 onvoldoende heeft bijdragen aan het onderhoud van [naam].
5.1.
Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) heeft de verzekerde overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan achttien jaar en dat door hem wordt onderhouden. Op grond van het achtste lid van dat artikel worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur hierover nadere regels gesteld. Dit is geregeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag (BUK). Op 1 oktober 2021 was de vereiste onderhoudsbijdrage om voor kinderbijslag in aanmerking te komen € 433,- per kind, per 1 januari 2022 ook € 433,- per kind en per 1 april 2022 bedroeg deze € 440,- per kind.
5.2
Vast staat dat eiseres op de peildata hier in geding geen bijdrage heeft geleverd aan het onderhoud van [naam], zodat eiseres niet de vereiste bijdragen zoals vermeld in het BUK heeft voldaan. Dat betekent dat eiseres geen recht heeft op kinderbijslag over het 4e kwartaal van 2021 en het 1e en 2e kwartaal van 2022. De omstandigheid dat eiseres financieel niet in staat zou zijn om de onderhoudsbijdrage te leveren, geeft geen reden anders te oordelen. Een voorwaarde om recht te hebben op kinderbijslag is dat er onderhoudskosten ten behoeve van [naam] wordt betaald door eiseres. De kinderbijslag is immers bedoeld als een tegemoetkoming in de reeds gemaakte onderhoudskosten..
5.3.
Het voorgaande betekent tevens dat de over het 4e kwartaal 2021 verstrekte kinderbijslag onverschuldigd is betaald. Verweerder heeft daarom terecht de over dit kwartaal betaalde kinderbijslag van eiseres teruggevorderd. Van dringende reden op grond waarvan van terugvordering moet worden afgezien is de rechtbank niet gebleken. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de terugvordering niet is ontstaan als gevolg van een fout van verweerder en evenmin het gevolg is van trage besluitvorming door verweerder. Voorts is niet gebleken dat de sociale en financiële omstandigheden van eiseres zich verzetten tegen de terugvordering.
5.4.
Eiseres stelt dat de stopzetting en terugvordering van de kinderbijslag onevenredig is. Zij heeft erop gewezen dat het voor haar niet financieel haalbaar was om de onderhoudsbijdrage te leveren en dat voorts haar zus bij wie [naam] verbleef, wel de kosten van het onderhoud van [naam] heeft moeten maken. Dit betoog slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 april 2024 [1] . Daarin is overwogen dat de regelgever bewust heeft gekozen voor de systematiek van een vaste onderhoudseis, waarbij geen rekening wordt gehouden met het inkomen van de verzekerde en de feitelijke kosten van levensonderhoud van de kinderen, en dat als niet wordt voldaan aan de in artikel 5 van het BUK neergelegde onderhoudseis de verzekerde in het geheel geen recht heeft op kinderbijslag. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat deze keuze van de regelgever geen strijd met het evenredigheidsbeginsel oplevert.
5.5
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de AKW-uitkering over het 4e kwartaal van 2021 terecht beëindigd en de over dat kwartaal betaalde kinderbijslag van eiseres heeft teruggevorderd. Voorts heeft verweerder terecht geweigerd een AKW-uitkering toe te kennen voor het 1e en 2e kwartaal van 2022.
6. De beroepen zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.