ECLI:NL:RBDHA:2025:16832
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvragen machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende aannemelijke identiteit en middelenvereiste
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van twee eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de minister van Asiel en Migratie. De aanvragen werden afgewezen op 7 maart 2024, en na bezwaar bleef de afwijzing in stand bij het besluit van 28 januari 2025. De rechtbank behandelde de zaak op 13 augustus 2025, waarbij de eisers, die Eritrese nationaliteit hebben en als broers worden beschouwd, hun identiteit en familierechtelijke band met hun gestelde vader, de referent, trachten aan te tonen. De rechtbank concludeert dat de identiteit van de eisers onvoldoende aannemelijk is gemaakt, mede omdat de benodigde documenten niet waren vertaald en gelegaliseerd. De rechtbank oordeelt dat de minister op goede gronden heeft kunnen besluiten dat de eisers niet voldoen aan het middelenvereiste, aangezien zij geen bewijs hebben geleverd van het inkomen of de uitkering van de referent. De rechtbank wijst ook het beroep van eisers af op basis van de argumenten over bewijsnood en de hoorplicht in de bezwaarprocedure. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, zonder terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.