ECLI:NL:RBDHA:2025:16715
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet tijdig beslissen over machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor gezinshereniging
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging. De aanvraag is ingediend op 11 juli 2024, en de verweerder, de minister van Asiel en Migratie, had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is door de verweerder verlengd met drie maanden, waardoor de deadline op 9 januari 2025 viel. Eiser heeft verweerder op 14 maart 2025 in gebreke gesteld, en het beroep is op 18 mei 2025 ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep tijdig is ingesteld en gegrond is, omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn heeft beslist.
De rechtbank legt verweerder een termijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen, maar in dit geval is er sprake van een bijzonder geval, waardoor een langere termijn van acht weken wordt opgelegd. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Eiser heeft recht op de verbeurde bestuurlijke dwangsommen, die zijn vastgesteld op € 1.442. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 453,50, en het griffierecht van € 194 moet worden vergoed.
De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack op 8 september 2025, en is openbaar gemaakt. Eiser kan verzet aantekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.