ECLI:NL:RBDHA:2025:16626

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
NL25.18679
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op aanvragen tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het niet tijdig beslissen op aanvragen tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf. De eisers, die gezamenlijk zijn aangeduid, hebben op 22 juli 2024 aanvragen ingediend. De minister van Asiel en Migratie, als verweerder, heeft de ontvangst van deze aanvragen bevestigd en de beslistermijn met drie maanden verlengd. Op 20 maart 2025 is er een ingebrekestelling naar de verweerder gestuurd wegens het niet tijdig beslissen. Op 18 april 2025 hebben de eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De gemachtigde van de eisers, mr. C.H.M. Geraedts, heeft op 25 april 2025 de beroepsgronden ingediend.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder niet binnen de wettelijke termijn op de aanvragen heeft beslist. Aangezien de verweerder een geldige ingebrekestelling heeft ontvangen, was het beroep gegrond. De rechtbank heeft bepaald dat de verweerder binnen vier weken na de bekendmaking van de uitspraak een besluit moet nemen. Deze termijn kan verlengd worden afhankelijk van de omstandigheden. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verweerder het griffierecht van € 194,- aan de eisers moet vergoeden en de proceskosten van € 453,50 moet betalen.

De uitspraak is gedaan door mr. E.P.J. Rutten en is op 18 juli 2025 openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL25.18679

Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] (V-nummer: [V-nummer]),

[eiser 2](V-nummer: [V-nummer]),
[eiser 3](V-nummer: [V-nummer]),
[eiser 4](V-nummer: [V-nummer]) en
[eiser 5](V-nummer: [V-nummer]),
hierna gezamenlijk aan te duiden als eisers,
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Met dagtekening 22 juli 2024 heeft [eiser 2] (afzonderlijke) aanvragen ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf ten behoeve van de overige eisers.
Bij brief van 29 augustus 2024 heeft verweerder de ontvangst van de aanvragen bevestigd en de beslistermijn met drie maanden verlengd.
Op 20 maart 2025 is (langs elektronische weg) een ingebrekestelling naar verweerder gestuurd wegens het niet tijdig beslissen op deze aanvragen.
Eisers hebben vervolgens op 18 april 2025 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. C.H.M. Geraedts, advocaat te Heerlen, die op 25 april 2025 de beroepsgronden heeft ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet in deze procedure aanleiding om met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) uitspraak te doen. Zij overweegt hiertoe als volgt.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat het beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra:
het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
In artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover hier van belang en zoals van toepassing op dit geschil, is bepaald dat verweerder binnen 90 dagen na ontvangst van een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf beslist. Verweerder kan deze termijn verlengen met ten hoogste drie maanden.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de wettelijke (verlengde) termijn op de aanvragen heeft beslist. Omdat hij dit heeft nagelaten en hij een geldige ingebrekestelling heeft ontvangen, was bij het instellen van het beroep voldaan aan de eisen genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Nu niet gebleken is dat verweerder inmiddels heeft beslist en niet geoordeeld kan worden dat het beroepschrift onredelijk laat is ingediend, is het beroep kennelijk gegrond en dient het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit te worden vernietigd.
4. De rechtbank zal voorts een termijn stellen waarbinnen verweerder het besluit op de aanvragen moet nemen en bekendmaken. Onder verwijzing naar de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 21 mei 2025 [1] zal de rechtbank verweerder in beginsel opdragen om binnen vier weken het besluit bekend te maken. Deze termijn wordt verlengd tot acht weken indien verweerder binnen die vier weken aan eisers de gelegenheid tot herstel van verzuimen aanbiedt, tot zestien weken indien verweerder aan eisers nader onderzoek in de vorm van een identificerend gehoor of DNA-onderzoek aanbiedt of tot twintig weken indien verweerder zowel gelegenheid tot herstel van verzuimen als nader onderzoek aan eisers aanbiedt. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2024 [2] begint deze termijn (steeds) op de dag na de bekendmaking van de uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om een kortere termijn op te leggen omdat zij dat in het kader van een zorgvuldige besluitvorming niet passend acht.
5. De rechtbank zal verder bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Zij zal de hoogte van deze dwangsom vaststellen op € 100,- voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
6. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020 [3] zal de rechtbank bepalen dat in dit geval verweerder de dwangsom verbeurt voor eisers gezamenlijk.
7. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep dient verweerder aan eisers het griffierecht te vergoeden.
8. De rechtbank acht ten slotte termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van hun beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 453,50 waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eisers één punt met een waarde van € 907,- wordt toegekend (voor het indienen van het beroepschrift). Het gewicht van de zaak is bepaald op licht (wegingsfactor 0,5) omdat het hierbij uitsluitend gaat om het niet tijdig nemen van een besluit en de zaak van eenvoudige aard is. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder in beginsel op om binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvragen te nemen en op de wettelijke voorgeschreven wijze bekend te maken;
- bepaalt dat deze termijn wordt verlengd tot acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak indien verweerder tijdig eisers in de gelegenheid stelt de aanvragen compleet te maken, tot zestien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak indien tijdig nader onderzoek wordt aangeboden of tot twintig weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak indien beide voornoemde situaties van toepassing zijn;
- bepaalt dat verweerder aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 194,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, begroot op € 453,50 (wegens kosten van rechtsbijstand), te vergoeden aan eisers.
Aldus vastgesteld door mr. E.P.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van N.I.W. Smeets, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op: 18 juli 2025.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan door een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de dag van bekendmaking verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.