ECLI:NL:RBDHA:2025:15949

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.38246
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennisgeving voortduring bewaring en beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

Op 17 mei 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser een maatregel van bewaring opgelegd. De rechtbank is op 14 augustus 2025 door de minister geïnformeerd over het voortduren van deze bewaring, wat door de rechtbank als een beroep tegen het voortduren van de maatregel wordt beschouwd. Eiser heeft eerder, op 2 juni 2025, al een uitspraak over deze maatregel gehad. In zijn beroep heeft eiser verzocht om schadevergoeding en de rechtbank heeft op 20 augustus 2025 besloten dat de zaak niet op zitting behandeld zal worden.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring beoordeeld. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, omdat de rechtbank van mening is dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Eiser had aangevoerd dat de minister niet snel genoeg handelt, maar de rechtbank concludeert dat de minister maandelijks rappelleert bij de Egyptische autoriteiten en regelmatig gesprekken met eiser voert. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel niet zijn voldaan.

De rechtbank heeft de beslissing genomen dat het beroep ongegrond is en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot in aanwezigheid van griffier mr. S.M. Hampsink en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.38246

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

1. De minister heeft op 17 mei 2025 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1] De minister heeft de rechtbank op 14 augustus 2025 van het voortduren van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep tegen het voortduren van de maatregel.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel al eerder getoetst bij uitspraak van 2 juni 2025. [2]
1.2.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding. De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft op 20 augustus 2025 het vooronderzoek gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld. [3]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [4]
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 2 juni 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 27 mei 2025) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser?
5. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. De ingediende aanvraag voor een laissez-passer bij de Egyptische autoriteiten heeft nog niet geleid tot afgifte daarvan, ondanks dat eiser een kopie heeft gegeven van zijn
Egyptische identiteitsbewijs en van zijn geboorteakte. De minister heeft op de aanvraag alleen schriftelijk gerappelleerd zonder enig resultaat. Het had op de weg van de minister gelegen om nadere stappen te ondernemen zoals het plannen van een presentatie. Nu dat dit niet is gebeurd, handelt de minister onvoldoende voortvarend. Eiser is immers al sinds april gedetineerd.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat, sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure, de minister maandelijks rappelleert bij de Egyptische autoriteiten. De laatste keer was dit op 24 juli 2025. Verder blijkt uit de voortgangsrapportage dat de minister maandelijks een vertrekgesprek voert met eiser, waarvan de laatste keer op 21 juli 2025 heeft plaatsgevonden. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend. In de door eiser aangevoerde omstandigheden, namelijk dat op dit moment nog geen presentatie is gepland, dat eiser meewerkt aan zijn uitzetting en dat hij al bijna vier maanden in bewaring verblijft, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat de minister maandelijks rappelleert en een vertrekgesprek met eiser voert is namelijk al voldoende voor het oordeel dat er sprake is van voortvarend handelen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet was voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Deze maatregel van bewaring is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 2 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9866.
3.Dit is mogelijk op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
4.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
5.ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.