Op 17 mei 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser een maatregel van bewaring opgelegd. De rechtbank is op 14 augustus 2025 door de minister geïnformeerd over het voortduren van deze bewaring, wat door de rechtbank als een beroep tegen het voortduren van de maatregel wordt beschouwd. Eiser heeft eerder, op 2 juni 2025, al een uitspraak over deze maatregel gehad. In zijn beroep heeft eiser verzocht om schadevergoeding en de rechtbank heeft op 20 augustus 2025 besloten dat de zaak niet op zitting behandeld zal worden.
De rechtbank heeft de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring beoordeeld. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, omdat de rechtbank van mening is dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Eiser had aangevoerd dat de minister niet snel genoeg handelt, maar de rechtbank concludeert dat de minister maandelijks rappelleert bij de Egyptische autoriteiten en regelmatig gesprekken met eiser voert. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel niet zijn voldaan.
De rechtbank heeft de beslissing genomen dat het beroep ongegrond is en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot in aanwezigheid van griffier mr. S.M. Hampsink en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.