In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2025, wordt de rechtmatigheid van de voortduren van de maatregel van bewaring van eiser beoordeeld. Eiser, die in bewaring is gesteld op 24 maart 2025, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel. De rechtbank heeft eerder, op 28 april 2025, de maatregel van bewaring al getoetst en vastgesteld dat deze toen rechtmatig was. De minister van Asiel en Migratie heeft de rechtbank op 12 augustus 2025 geïnformeerd over het voortduren van de bewaring, wat door de rechtbank als een beroep tegen deze maatregel wordt beschouwd.
De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzetting van eiser, ondanks zijn claim dat er vier weken geen vertrekgesprek heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst erop dat er wel degelijk maandelijkse gesprekken zijn geweest, en dat de minister ook regelmatig contact heeft met de Marokkaanse autoriteiten.
Daarnaast wordt de vraag behandeld of de minister een verzwaarde belangenafweging had moeten maken, gezien de lange duur van de inbewaringstelling van eiser. De rechtbank oordeelt dat de minister deze afweging op 14 augustus 2025 heeft gemaakt en dat deze afweging voldoende is, gezien de omstandigheden van de zaak. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.