ECLI:NL:RBDHA:2025:15778

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.37530
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennisgeving voortduring van bewaring en beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2025, wordt de rechtmatigheid van de voortduren van de maatregel van bewaring van eiser beoordeeld. Eiser, die in bewaring is gesteld op 24 maart 2025, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel. De rechtbank heeft eerder, op 28 april 2025, de maatregel van bewaring al getoetst en vastgesteld dat deze toen rechtmatig was. De minister van Asiel en Migratie heeft de rechtbank op 12 augustus 2025 geïnformeerd over het voortduren van de bewaring, wat door de rechtbank als een beroep tegen deze maatregel wordt beschouwd.

De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzetting van eiser, ondanks zijn claim dat er vier weken geen vertrekgesprek heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst erop dat er wel degelijk maandelijkse gesprekken zijn geweest, en dat de minister ook regelmatig contact heeft met de Marokkaanse autoriteiten.

Daarnaast wordt de vraag behandeld of de minister een verzwaarde belangenafweging had moeten maken, gezien de lange duur van de inbewaringstelling van eiser. De rechtbank oordeelt dat de minister deze afweging op 14 augustus 2025 heeft gemaakt en dat deze afweging voldoende is, gezien de omstandigheden van de zaak. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.37530

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.I. Vennik),
en

de minister van Asiel en Migratie

Procesverloop

1. De minister heeft op 24 maart 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. De minister heeft de rechtbank op 12 augustus 2025 van het voortduren van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep tegen het voortduren van de maatregel.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft deze maatregel al eerder getoetst bij uitspraak van 28 april 2025. [1]
1.3.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 19 augustus 2025 en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [2]
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 28 april 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 22 april 2025) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
5. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, omdat de minister al vier weken geen vertrekgesprek heeft gehouden met eiser. De verantwoordelijkheid voor het voeren van een gesprek ligt bij de minister, niet eiser.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het inmiddels geüploade verslag vertrekgesprek van 14 augustus 2025 en de voortgangsrapportage met betrekking tot eisers uitzetting volgt dat de minister maandelijks een vertrekgesprek heeft gevoerd met eiser. Het meest recente vertrekgesprek heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2025. Eisers betoog dat de minister al vier weken geen gesprek met eiser heeft gevoerd, volgt de rechtbank daarom ook niet. Uit het voortgangsrapportage volgt verder dat de minister ook maandelijks rappelleert bij de Marokkaanse autoriteiten, waarvan de laatste keer op 24 juli 2025. Deze handelswijze is naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend.
Had de minister eerder een verzwaarde belangenafweging moeten maken?
6. Eiser voert vervolgens aan dat de minister een verzwaarde belangenafweging moet maken, gelet op de lange duur van eisers inbewaringstelling. Nu deze ontbreekt betoogt eiser dat de maatregel onrechtmatig is.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens het beleid van de minister is hij na een aaneengesloten periode van zes maanden vreemdelingenbewaring gehouden een verzwaarde belangenafweging te maken. [3] Eiser zit momenteel zes maanden in bewaring, aangezien hij vanaf 17 februari 2025 op verschillende grondslagen in bewaring is gesteld, vanwege de door hem ingediende asielaanvraag die later is afgewezen. De minister heeft op 14 augustus 2025 de verzwaarde belangenafweging gemaakt en dat is ook terug te vinden in de voortgangsrapportage. Uit de verzwaarde belangenafweging blijkt dat de minister de opeenvolgende maatregelen daarbij heeft betrokken. De minister heeft bij die belangenafweging onder meer aangegeven dat eiser ná zijn inbewaringstelling een strafrechtelijke onderbreking had omdat eiser nog een vonnis van een week had openstaan. Daarna is eiser opnieuw in bewaring gesteld onder een andere grond omdat hij een asielaanvraag heeft ingediend, wat heeft geleid tot de verschillende grondslagen en een langere duur. De rechtbank acht deze belangenafweging voldoende.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat de maatregel en de voortduring van de bewaring niet langer rechtmatig is. [4]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 28 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:7178.
2.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
3.Dat staat in paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Vergelijk ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.