ECLI:NL:RBDHA:2025:1551

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
NL24.41831
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging voor voorlopig verblijf (MVV) en beoordeling van feitelijke gezinsbanden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (MVV) beoordeeld. De aanvraag was afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 12 mei 2023, en het bezwaar van eiser werd op 11 oktober 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep behandeld in aanwezigheid van de gemachtigde van eiser, de referente, en een tolk. De rechter heeft het onderzoek gesloten en direct uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. De rechtbank stelt vast dat het beleid van verweerder, dat herstel van een verbroken feitelijke gezinsband in nareiszaken niet wordt geaccepteerd, in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn. De rechtbank concludeert dat de motivering van verweerder ondeugdelijk is, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en referente verbroken is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak van de hoogste bestuursrechter in acht moet worden genomen.

De rechtbank oordeelt verder dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om te toetsen aan artikel 8 van het EVRM, omdat er een reguliere procedure bestaat voor de aanvraag van eiser. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41831

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

9 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Houben).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 12 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, mevrouw [referente] (referente), H. Rida als tolk en de gemachtigde van verweerder.
3. De rechter heeft het onderzoek gesloten en meteen uitspraak gedaan.

Beslissing

4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Verbreking feitelijke gezinsband
5. Uit een recente uitspraak van de hoogste bestuursrechter [1] volgt dat het beleid van verweerder dat hij in nareiszaken nooit herstel aanneemt van een eenmaal verbroken feitelijke gezinsband in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn [2] . Herstel van een verbroken feitelijke gezinsband is mogelijk op het moment van de inreis van een referent en op het moment van het besluit op de nareisaanvraag.
5.1.
Verweerder heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat eiser en referente elkaar 12 jaar niet hebben gezien en dat niet aannemelijk is gemaakt dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en referente de gehele tijd intact is gebleven sinds het vertrek van eiser naar Egypte in 2012. Verweerder beschouwt de feitelijke gezinsband daarom als verbroken en stelt zich op het standpunt dat een eenmaal verbroken feitelijke gezinsband niet kan worden hersteld. Hiermee volgt verweerder het onjuiste beleid dat hij in nareiszaken nooit herstel aanneemt van een eenmaal verbroken feitelijke gezinsband. Gelet op de hiervoor genoemde recente uitspraak van de hoogste bestuursrechter, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke motivering en dient het bestreden besluit om die reden te worden vernietigd.
5.2.
Ter zitting heeft verweerder verzocht de rechtsgevolgen in stand te laten nu het Whatsapp-contact tussen eiser en referente en het bezoek van referente aan eiser in Egypte in 2024 onvoldoende onderbouwing zijn voor het oordeel dat de feitelijke gezinsband nooit is verbroken dan wel is hersteld. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsstukken, hiermee onvoldoende heeft gemotiveerd dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en referente is verbroken, dan wel niet is hersteld.
5.3.
Het besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking wegens een ondeugdelijke motivering. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen, waarin de bovengenoemde uitspraak van de hoogste bestuursrechter wordt betrokken bij de beoordeling van de feitelijke gezinsband. Ook dient verweerder hierbij alle Whatsapp-gesprekken die referente nog kan overleggen en eventueel videomateriaal te betrekken. Referente wordt gevraagd om de gestelde financiële steun te onderbouwen en bewijsstukken hiervan aan verweerder te doen toekomen, zodat verweerder deze stukken ook bij haar oordeel kan betrekken.
Bevoegdheid tot het nemen van het bestreden besluit
6. Met ingang van 2 juli 2024 is de bevoegde beslissingsautoriteit in het Nederlandse vreemdelingenrecht de minister van Asiel en Migratie. Nu het bestreden besluit is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, is er sprake van een gebrek. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek te passeren omdat eiser hierdoor niet is benadeeld. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat het bestreden besluit is genomen en ondertekend door een ambtenaar die daartoe op grond van mandaat bevoegd was. Ten slotte heeft de gemachtigde van verweerder in het verweerschrift en ter zitting bevestigd dat verweerder het bestreden besluit voor zijn rekening neemt.
Artikel 8 van het EVRM
7. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6b, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000. [3] Verweerder heeft zich onder verwijzing naar het IB 2024/07 [4] op het standpunt kunnen stellen dat in deze zaak niet wordt doorgetoetst aan artikel 8 van het EVRM, omdat er een regulier procedure bestaat voor de aanvraag van eiser. Hierbij heeft verweerder verwezen naar de aanvraag voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het besluit wordt vernietigd. Verweerder moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak.
9. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814,-. [5]
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2025.
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4631 (de Afdeling).
2.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
3.Uitspraak van de Afdeling van 22 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4804.
4.Informatiebericht 2024/7 “Ambtshalve doortoetsen aan 8 EVRM bij nareis”.
5.1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde van € 907,- met een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 907,- met een wegingsfactor 1.