ECLI:NL:RBDHA:2025:1495

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
NL25.1855 en NL25.1857
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvragen van Syrische vreemdelingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, zijn de beroepen van twee eisers tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun asielaanvragen behandeld. De rechtbank had eerder, in augustus 2024, de minister van Asiel en Migratie een beslistermijn van tien weken opgelegd, maar deze termijn was verstreken zonder dat er een besluit was genomen. De eisers, vertegenwoordigd door mr. W. Volkers, hebben op 14 januari 2024 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepen kennelijk gegrond zijn en heeft daarom zonder zitting uitspraak gedaan, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat de eisers recht hebben op een beslissing binnen een redelijke termijn.

De rechtbank heeft bepaald dat de minister binnen vier weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de asielaanvragen moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eisers, die gezamenlijk € 453,50 bedragen, voor rekening van de minister gesteld. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig besluiten te nemen, vooral in asielzaken, waar de rechten van de betrokkenen op het spel staan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer:NL25.1857 en NL25.1855

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] en [naam], V-nummers: [nummer] en [nummer], eisers
(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In eerdere procedures (NL24.15516 & NL24.15517) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, bij uitspraak van 23 augustus 2024 het beroep tegen het besluit van de minister gegrond verklaard. Het besluit van de minister is vernietigd en aan de minister is daarbij een beslistermijn van tien weken opgelegd.
2. Op 14 januari 2024 hebben eisers afzonderlijk beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvragen. In deze uitspraak beslist de rechtbank op die beroepen.
3. Omdat de beroepen kennelijk gegrond zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

4. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
5. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
6. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:673), volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste maal) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Uit voornoemde uitspraak volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
7. In de uitspraak van 23 augustus 2024 van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, heeft de rechtbank aan de minister een concrete beslistermijn van tien weken opgelegd, waarbinnen de minister het nieuwe besluit op de aanvragen van eisers bekend had moeten maken. De minister heeft hieraan niet voldaan.
8. Op het moment geldt voor aanvragen van vreemdelingen afkomstig uit Syrië een besluit- en vertrekmoratorium. De minister besluit echter wel op zaken van Syrische vreemdelingen waarbij de termijn van 21 maanden is overschreden. De aanvragen zijn ingediend op 2 oktober 2022. De termijn van 21 maanden is derhalve overschreden. De beroepen zijn ontvankelijk en kennelijk gegrond.
9. Omdat de beroepen gegrond zijn, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) alleen een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eisers. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling het 8+8-wekenmodel passend geacht.
10. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvragen. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de minister in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvragen dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de minister een andere termijn te geven. In dit geval heeft op 7 december 2023 een nader gehoor plaatsgevonden. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om op zorgvuldige wijze binnen vier weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de minister binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvragen bekend moet maken.
11. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister aan eisers gezamenlijk een (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van € 7.500,-. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1624) brengt een redelijke toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb in dit geval met zich mee dat de minister één dwangsom verbeurt voor eisers gezamenlijk.

Conclusie en gevolgen

12. De beroepen zijn kennelijk gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen, de minister een termijn van vier weken krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd.
13. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eisers gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt vast dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon, waarbij de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek zijn. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvragen bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers gezamenlijk tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van J. Yedema, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.