ECLI:NL:RBDHA:2025:14773

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.22530, NL25.22531, NL25.22532, NL25.22533 en NL25.22534
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van beroepen inzake maatregelen van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

Op 3 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin meerdere eisers, waaronder een moeder en haar kinderen, in beroep gingen tegen de maatregelen van bewaring die hen door de minister van Asiel en Migratie waren opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregelen van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 zijn opgelegd, omdat er een risico bestond dat de eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De rechtbank heeft de beroepen op 28 mei 2025 behandeld, maar de eisers en hun gemachtigde waren niet aanwezig. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregelen van bewaring niet onrechtmatig waren, ondanks de medische omstandigheden van de kinderen. De rechtbank heeft overwogen dat de medische zorg in de gezinsvoorziening vergelijkbaar was met die in de vrije maatschappij en dat er geen bewijs was dat de medische zorg in de gezinsvoorziening niet toereikend was. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.22530, NL25.22531, NL25.22532, NL25.22533 en NL25.22534

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres 1], eiseres

V-nummer: [nummer 1],
[eiseres 2], eiseres 2
V-nummer: [nummer 2],
[eiser 1],eiser 1
V-nummer: [nummer 3],
[eiseres 3],eiseres 3
V-nummer: [nummer 4], en
[eiser 2],eiser 2
V-nummer: [nummer 5]
(gemachtigde: mr. K. Ross),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 16 mei 2025 heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als verzoeken om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 22 mei 2025 de maatregelen van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Eisers en hun gemachtigde waren niet aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de maatregelen van bewaring zijn opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. Eiseres is de moeder van de andere eisers. Eiseres 2 is geboren op [geboortedatum 1] 2017, eiser 1 is geboren op [geboortedatum 2] 2019, eiseres 3 is geboren op [geboortedatum 3] 2020 en eiser 2 is geboren op [geboortedatum 4] 2024.
3. In de maatregelen van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3e. in verband met hun aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens hebben verstrekt over hun identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak hebben ontdaan van hun reis- of identiteitsdocumenten;
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eisers:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
Eisers hebben alle zware en lichte gronden betwist.
3.2.
Ten aanzien van de zware grond 3a overweegt de rechtbank dat feitelijk juist is dat eisers Nederland niet zijn binnengekomen met een geldig reisdocument. Dat aan hen een Schengenvisum was verleend door de Spaanse autoriteiten, laat onverlet dat zij bij binnenkomst in Nederland niet over hun paspoorten beschikten. Gelet hierop zijn eisers niet op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen, zodat verweerder deze zware grond aan hen heeft kunnen tegenwerpen. Daarnaast kon verweerder ook de zware grond 3k aan eisers tegenwerpen. Niet in geschil is dat eisers op de dag van de eerder geplande overdracht, 6 mei 2025, niet zijn ingestapt op het transport naar de luchthaven. Het standpunt van eisers dat van niet-meewerken geen sprake was omdat de medische omstandigheden van eiseres 2 aan overdracht op die dag in de weg stonden, wordt niet gevolgd. Eisers stellen in dit verband dat eiseres 2 kampt met epileptische aanvallen en dat de arts op het asielzoekerscentrum haar op 6 mei 2025 had doorverwezen naar het ziekenhuis in verband met hoge koorts. Hoewel op basis van de overgelegde informatie duidelijk is dat eiseres 2 kampt met epilepsie, vormen de (medische) stukken echter onvoldoende onderbouwing voor de door eisers gestelde feitelijke gang van zaken op 6 mei 2025. Het bericht van eiseres aan haar gemachtigde van 7 mei 2025 dat zij de dag ervoor niet was overgedragen aan Spanje vanwege de verslechterde gezondheidstoestand van de dochter, acht de rechtbank onvoldoende, omdat dit geen objectief bewijsstuk is. De afspraakbevestiging bij de polikliniek Kindergeneeskunde van het Martini Ziekenhuis voor 22 mei 2025, gedateerd 9 mei 2025, is ook onvoldoende, omdat uit deze brief niet volgt wat de aanleiding voor het maken van deze afspraak was. Het patiëntdossier van eiseres 2 tot slot bevat slechts informatie over de periode tot en met 17 december 2024. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen aannemen dat eisers op 6 mei 2025 niet hebben meegewerkt aan hun overdracht, zodat ook de zware grond 3k feitelijk juist is en aan eisers kon worden tegengeworpen.
3.3.
De zware gronden 3a en 3k konden, in samenhang bezien en gelet op de gegeven
toelichting, de maatregelen van bewaring reeds dragen, omdat daaruit een significant risico voortvloeit dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De overige zware en lichte gronden behoeven daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eisers voeren aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan inbewaringstelling en wijzen daarbij op de medische omstandigheden van eiseres 2 en eiser 1. Gelet op de behandelingen die zij kregen in Nederland, lag het niet voor de hand dat zij zich aan het toezicht zouden onttrekken. Daarbij komt dat de medische zorg in het detentiecentrum niet vergelijkbaar was met de zorg in de vrije maatschappij. Zo kreeg het gezin voorheen ook hulp van sociaal werk. Tot slot stellen eisers dat de in Nederland woonachtige zus van eiseres een significante rol speelde bij de opvoeding en verzorging van de kinderen.
4.1.
Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi).
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op wat onder 3. is overwogen over de gronden 3a en 3k die aan de maatregelen ten grondslag zijn gelegd en het significante risico op onttrekking aan het toezicht dat hieruit volgt, zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiseres in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling duidelijk te kennen heeft gegeven niet naar Spanje overgedragen te willen worden. Verweerder heeft in de medische omstandigheden van eiseres 2 en haar behandeling in Nederland, en in de medische toestand van eiser 1 geen aanleiding hoeven zien een lichter middel op te leggen. In de maatregelen is in dit verband terecht overwogen dat er medische zorg wordt verleend in de gezinsvoorziening Soesterberg waar het gezin is geplaatst, en dat deze zorg vergelijkbaar is met de medische zorg in de vrije maatschappij. Eisers hebben niet met (medische) stukken aannemelijk gemaakt dat de medische zorg in de gezinsvoorziening niet toereikend was. De rechtbank ziet in de overgelegde stukken ook overigens geen aanknopingspunt om aan te nemen dat bij één of meerdere van de gezinsleden sprake was van detentieongeschiktheid. Tot slot overweegt de rechtbank dat hoewel uit de overgelegde informatie naar voren komt dat de zus van eiseres betrokken is bij het gezin, niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een dusdanige afhankelijkheidsverhouding dat verweerder op basis daarvan een lichter middel aan eisers had dienen op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eisers voeren aan dat de belangenafweging onjuist dan wel onvolledig is geweest bij het opleggen van de maatregelen. Daartoe hebben zij gesteld dat eiseres de eerdere overdracht niet heeft gefrustreerd. Verder menen zij dat verweerder onvoldoende is ingegaan op de belangen van de kinderen, terwijl dat gelet op de verzwaarde motiveringsplicht wel had gemoeten. Eisers beroepen zich op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 8 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13574.
5.1.
Uit het beleid van verweerder, dat is neergelegd in paragraaf A5/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000, blijkt dat een versterkte mate van terughoudendheid moet worden betracht bij vrijheidsontneming van gezinnen met minderjarigen en dat in een dergelijk geval op verweerder een verzwaarde motiveringsplicht rust.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de maatregelen deugdelijk toegelicht waarom het gezin in bewaring kon worden gesteld. Verweerder heeft in de maatregelen rekening gehouden met de leeftijd van de kinderen, de gezinssamenstelling en de (medische) omstandigheden van eiseres 2 en eiser 1. Overwogen is dat de kinderen niet voor zichzelf kunnen zorgen en afhankelijk zijn van hun moeder, wat meebrengt dat hun situatie onlosmakelijk is verbonden met de situatie van hun moeder. Het gezin is ook altijd als een sociale eenheid behandeld. Verweerder heeft het gezin in de belangenafweging kunnen tegenwerpen dat eiseres op 6 mei 2025 niet heeft meegewerkt aan overdracht. De rechtbank verwijst in dit verband naar wat hiervoor is overwogen onder 3.2. Ten aanzien van eiseres 2 is in de maatregel specifiek nog gewezen op de medische voorzieningen in de gezinsvoorziening Soesterberg. Wat eiser 1 betreft heeft verweerder meegewogen dat hij autisme heeft en niet kan praten en verder dat uit het gehoor van eiseres blijkt dat eiser 1 niet onder behandeling staat voor zijn klachten en geen medicatie gebruikt. Verder heeft verweerder in aanmerking genomen dat de bewaring relatief kort zal hoeven duren, gelet op de geplande overdracht op 22 mei 2025. Gelet op het voorgaande waaruit volgt dat verweerder belangen van de kinderen voldoende heeft meegewogen, slaagt ook het beroep op de uitspraak van de rechtbank Groningen van 8 september 2023 niet. De rechtbank concludeert dat gelet op het voorgaande verweerder in redelijkheid heeft kunnen beslissen om het gezin in bewaring te stellen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtsmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment tot het moment van opheffen daarvan onrechtmatig was.
Conclusie en gevolgen
7. De beroepen zijn ongegrond. Daarom worden ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van
mr.T.M.M. Plukaard, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.