ECLI:NL:RBDHA:2025:14662

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
24/9783
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bindingspremie voor reservist door de Commandant Landstrijdkrachten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om een bindingspremie beoordeeld. Eiser, werkzaam als Stafofficier reservist bij het Special Operations Command (SOCOM), had op 6 maart 2024 een verzoek ingediend voor een bindingspremie, welke door de Commandant Landstrijdkrachten op 9 april 2024 werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing op goede gronden is gedaan, omdat eiser als reservist niet voldoet aan de vereisten voor toekenning van de premie. Eiser betoogt dat hij al een bindingspremie is toegekend door zijn superieuren, maar de rechtbank stelt vast dat deze superieuren niet bevoegd zijn om een dergelijke premie toe te kennen. De rechtbank legt uit dat er een objectieve rechtvaardiging is voor het onderscheid tussen beroepsmilitairen en reservisten, en dat de wetgeving geen ruimte biedt voor de toekenning van een bindingspremie aan reservisten. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiser geen recht heeft op de gevraagde bindingspremie en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9783

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.C.M. van Moorsel).
en

de Commandant Landstrijdkrachten, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M. van der Weijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om een bindingspremie.
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 9 april 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 november 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder, vergezeld door mr. I. Hagen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is sinds 1 september 2022 werkzaam als Stafofficier reservist bij het Special Operations Command (SOCOM). Eiser heeft op 6 maart 2024 een rekest ingediend om toekenning van een bindingspremie. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen omdat eiser als reservist niet behoort tot het beroepspersoneel en daarmee niet voldoet aan de vereisten voor toekenning van een bindingspremie. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eisers superieuren hebben hem de bindingspremie al toegekend. De geldende wet- en regelgeving bieden verweerder niet de mogelijkheid om deze toekenning achteraf nog te verhinderen. Verder maakt verweerder een ongerechtvaardigd onderscheid tussen militairen van het beroepspersoneel enerzijds en reservisten anderzijds. Verweerder geeft hiervoor als reden dat militairen van het beroepspersoneel geen oproep naast zich kunnen neerleggen, in tegenstelling tot reservisten. Dat is feitelijk onjuist. Op grond van de Militaire Ambtenarenwet 1931 kunnen reservisten worden verplicht gehoor te geven aan een oproep. Daarbij komt dat de staatsecretaris van Defensie recentelijk heeft gezegd dat het zijn van reservist niet vrijblijvend is en dat reservisten bij de afkondiging van buitengewone omstandigheden kunnen worden verplicht om gehoor te geven aan een oproep. [2] Verder staat niet in de wet dat een bindingspremie alleen mag worden toegekend aan militairen die ten alle tijden kunnen worden opgeroepen. Ook vindt eiser het onderscheid niet logisch: een bindingspremie voor reservisten geeft hen juist een prikkel om gehoor te geven aan een oproep.
Eiser betoogt in de tweede plaats dat bijzondere omstandigheden maken dat in zijn geval moet worden afgeweken van het beleid door hem alsnog een bindingspremie toe te kennen. [3]
Wat zijn de regels?
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het verzoek van eiser om een bindingspremie op goede gronden heeft afgewezen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
5.1.
Verweerder kan aan een militair in fase twee of drie, die zich verbindt om gedurende een bepaalde periode onafgebroken deel uit te maken van het beroepspersoneel, een bindingspremie toekennen. [4] Bij de uitoefening van deze bevoegdheid komt aan verweerder een grote mate van beleidsvrijheid toe. De rechterlijke toetsing is daarom terughoudend. [5] Uit de ‘Nota Bindingspremie CLAS 2024’ (hierna: de Nota) volgt dat de bindingspremie is bedoeld als instrument om medewerkers met schaarse expertise te behouden voor de organisatie en dat sprake is van een individuele beoordeling. In de (bijlagen bij de) Nota wordt een aantal voorwaarden genoemd waaraan dient te zijn voldaan om voor een bindingspremie in aanmerking te komen. Bij de toekenning van een bindingspremie is het vertrekrisico in combinatie met de operationele impact hiervan de belangrijkste factor om een medewerker aan de organisatie te binden. Militairen behorende tot het reserveonderdeel zijn uitgesloten.
5.2.
Het betoog van eiser dat zijn superieuren de bindingspremie al aan hem hadden toegekend, slaagt niet. Bij zijn rekest heeft eiser twee ondertekende positieve adviezen gevoegd van respectievelijk [naam 1] (met als functie Ops Officer Core Planning Team CSOC) en [naam 2] (met als functie Chef staf NLD SOCOM). Op de zitting is gebleken dat zij niet kunnen worden aangemerkt als de commandant in de zin van artikel 12, eerste lid, van het IBM die bevoegd is om een bindingspremie toe te kennen. Ook zijn zij daartoe niet door de commandant gemandateerd.
5.3.
Ook het betoog van eiser dat verweerder bij de toekenning van een bindingspremie een ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen militairen van het beroepspersoneel enerzijds en reservisten anderzijds, slaagt niet. De rechtbank legt hierna uit waarom dat zo is.
5.3.1.
Uit artikel 12l, tweede lid, van de Wet ambtenaren defensie volgt dat reservisten door Onze Minister onder bepaalde omstandigheden
kunnenworden opgeroepen om in werkelijke dienst te komen. Daaruit leidt de rechtbank af dat voor reservisten, anders dan voor militairen behorende tot het beroepspersoneel die onafgebroken in werkelijke dienst zijn, geen wettelijke opkomstplicht bestaat. Dit is in lijn met de uitleg van verweerder op de zitting dat het naast zich neerleggen van een oproep door een reservist als enige gevolg heeft dat ze niet worden bezoldigd.
5.3.2.
In aanvulling daarop heeft Defensie in een eerdere procedure al toegelicht dat in beginsel alleen op militairen van het beroepspersoneel een verplichting tot doorlopende werkelijke dienst rust. Zij gaan de verplichting aan dat zij 24 uur per dag, zeven dagen per week, een opdracht kunnen krijgen. Dat gaat verder dan alleen de gebruikelijke werkzaamheden en kan ook zien op een uitzending of een andere vorm van inzet. Deze verplichting moet worden onderscheiden van de verplichting van de reservist om op zijn werk te verschijnen nadat hij dit specifieke werk voor de uren waarvoor hij wordt opgeroepen in overeenstemming met verweerder geaccepteerd heeft. [6] In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat op eiser, in afwijking van het hiervoor genoemde uitgangspunt, wél een verplichting tot doorlopende werkelijke dienst rust. Er bestaat dus een verschil tussen de aard van de verplichtingen: enerzijds continu, en dus doorlopend, in werkelijke dienst zijn, tegenover eisers verplichting om zijn werkzaamheden als Stafofficier reservist bij het SOCOM uit te voeren anderzijds.
5.3.3.
Er is dus een objectieve rechtvaardiging voor het door verweerder gemaakte onderscheid tussen militairen van het beroepspersoneel en reservisten bij de toekenning van een bindingspremie. De op de zitting door eiser aangehaalde uitlating van de staatsecretaris van Defensie maakt dit niet anders. De staatssecretaris stelt dat reservisten alleen bij de afkondiging van buitengewone omstandigheden kunnen worden verplicht om gehoor te geven aan een oproep om in werkelijke dienst te komen. Daarin ziet de rechtbank juist een bevestiging van het bestaande onderscheid tussen militairen van het beroepspersoneel en reservisten in het geval van normale omstandigheden. Dat het toekennen van een bindingspremie aan reservisten juist zal leiden tot een prikkel voor hen om gehoor te geven aan een oproep, zoals eiser heeft betoogd, leidt ook niet tot een ander oordeel. Het toekennen van een bindingspremie aan reservisten maakt namelijk niet dat zij in afwijking van het bestaande onderscheid opeens wél verplicht zijn om gehoor te geven aan een oproep.
6. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd die maken dat het door verweerder gemaakte onderscheid in zijn geval onevenredig uitpakt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om hem in afwijking van de geldende regels alsnog een bindingspremie toe te kennen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat hij de gevraagde bindingspremie niet krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

Algemeen militair ambtenarenreglement

Artikel 1

1. In dit besluit en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
c.
militair in werkelijke dienst– tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald – de militair die:
1. is aangesteld bij het beroepspersoneel, tenzij hij op non-activiteit is gesteld of hem buitengewoon verlof van lange duur is verleend;
2. behoort tot het reservepersoneel en als zodanig feitelijk onder de wapenen is;
(…)
Inkomstenbesluit militairen

Artikel 12

1. De commandant operationeel commando kan aan een militair in fase twee of drie, die zich verbindt om gedurende een bepaalde periode onafgebroken deel uit te maken van het beroepspersoneel, een bindingspremie toekennen.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de toekenning van een bindingspremie.
(…)

Voetnoten

1.Op grond van artikel 12, eerste lid, van het Inkomstenbesluit Militairen (IBM).
2.Eiser wijst op
3.Als bedoeld in van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Op grond van artikel 12, eerste lid, van het Inkomstenbesluit Militairen (IBM).
5.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 oktober 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2101.
6.Zie de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag van 4 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4654.