ECLI:NL:RBDHA:2024:4654

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
23/3482
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering op grond van de Uitkeringswet gewezen militairen door reservist

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 april 2024, wordt het beroep van eiser, een reservist, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Uitkeringswet gewezen militairen (UGM) beoordeeld. Eiser, die in 1988 als reservist is aangesteld, heeft een UGM-uitkering aangevraagd na zijn leeftijdsontslag op 1 juli 2022. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van de UGM, die alleen van toepassing zijn op beroepsmilitairen of reservisten die verplicht zijn tot doorlopende werkelijke dienst. De rechtbank stelt vast dat eiser nooit verplicht is geweest tot doorlopende werkelijke dienst, en dat de UGM sinds 1990 niet meer van toepassing is op reservisten zoals eiser. De rechtbank concludeert dat eiser geen aanspraak kan maken op de UGM-uitkering, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3482

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. F.K.H. van Oostveen),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.M.I. Huijts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Uitkeringswet gewezen militairen (UGM).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 11 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 april 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Voor verweerder is ook [naam] van de hoofddirectie personeel verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is in 1988 aangesteld door (de rechtsvoorganger van) verweerder als reservist met de bestemming dienstverrichting bij het Korps Nationale Reserve (Natres). Vanaf 10 september 2018 is eiser als reservist in werkelijke dienst opgeroepen. De periode dat eiser in werkelijke dienst was, is vervolgens een aantal maal verlengd, tot aan eisers leeftijdsontslag op 1 juli 2022. Omdat dit een ontslag betreft dat is gelegen op vijf jaar voor eisers pensioenleeftijd heeft hij een UGM-uitkering aangevraagd. Daarmee beoogt eiser een uitkering te krijgen tot dat hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Volgens verweerder maakt eiser geen aanspraak op een UGM-uitkering. Daartoe acht verweerder van belang dat de UGM alleen van toepassing is als er ontslag is verleend aan een reservist in de zin van de Kaderwet militaire pensioenen, voor zover deze krachtens een vrijwillige verbintenis verplicht is tot doorlopende werkelijke dienst als militair. Door wetswijzigingen is het sinds 1990 zo geregeld dat reservisten geen aanspraak meer maken op een UGM-uitkering. Vanaf dat moment zijn de categorieën ‘reservist onbepaald verband’ en ‘reservist kort verband’ feitelijk opgehouden te bestaan. Eiser is van meet af aan aangesteld bij de Natres en is nooit verplicht tot doorlopende werkelijke dienst als militair en evenmin verplicht geweest om opvolging te geven aan zijn oproepingen. Dit komt ook tot uiting in de onderwerpsaanduiding van de oproepbrieven ‘vrijwillig verblijf in werkelijke dienst Projectmatige Inzet Reservisten’. Ook onder de oude regeling had eiser daarom al geen aanspraak op een UGM-uitkering.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser vindt dat hij voldoet aan het vereiste van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de UGM. Hij is als reservist in werkelijke dienst opgeroepen, daar werkzaam gebleven en vervolgens met leeftijdsontslag gegaan. Het klopt niet dat verweerder zegt dat geen sprake kan zijn van een verplichting aangezien het gaat om een vrijwillige inzet. Het gaat er om dat het een vrijwillige verbintenis is geweest die vervolgens verplicht tot doorlopende werkelijke dienst. Verweerder stelt verder ten onrechte dat geen enkele reservist een UGM-uitkering zou kunnen krijgen. Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de UGM verwijst naar de kaderwet militaire pensioenen. Daarin is opgenomen dat een reservist een militair ambtenaar is als bedoeld in artikel 1 van de Wet ambtenaren defensie (Wad), voor zover behorende tot het reserve-personeel. De UGM is helder en volledig.
De verwijzing naar ingetrokken wetgeving over een onderscheid tussen de reservist onbepaald verband en kort verband en de reservisten die onderdeel uitmaken van het reservepersoneel is niet relevant. Daarbij is eiser te kwalificeren als een voormalig reservist.
Wat zijn de regels?
5. De toepasselijke regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Hoe oordeelt de rechtbank?
6.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser de grond over de ingangsdatum van zijn werkzaamheden ter zitting heeft laten vallen. Deze grond zal de rechtbank daarom niet bespreken.
6.2.
Partijen verschillen van mening over de interpretatie van de term ‘ontslag’ in de UGM. Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de UGM definieert het begrip ontslag als volgt: ontslag verleend aan een beroepsmilitair in de zin van de Kaderwet militaire pensioenen, dan wel aan een reservist in de zin van die wet, voor zover deze krachtens een vrijwillige verbintenis verplicht is tot doorlopende werkelijke dienst als militair.
6.3.
Om te bepalen of eiser voldoet aan deze bepaling moet, zoals verweerder aanvoert, bij de uitleg daarvan niet alleen gekeken worden naar de tekst van de bepaling, maar ook naar de wetsgeschiedenis. De huidige UGM is op 1 januari 2020 in werking getreden. Tot die tijd gold nog de oude definitie van reservist uit de algemene militaire pensioenwet (Amp) [1] . Daarin werd in artikel A1, eerste lid, aanhef en onder c en d, verwezen naar reservisten met een onbepaald verband dan wel een kort verband. De derde categorie van reservisten, genoemd in artikel A1, lid 1, aanhef en onder e, van de Amp maakte geen aanspraak op de UGM. [2] Dit zijn reservisten die geen verbintenis als onder artikel 1, eerste lid, onder c en d, van de Amp zijn aangegaan. Bij de zogenaamde c- en d-reservisten diende het, net als onder de huidige wetgeving, te gaan om reservisten die verplicht waren in doorlopende werkelijke dienst te zijn.
6.4.
Ter zitting is door verweerder verduidelijkt dat deze verplichting tot doorlopende werkelijke dienst ziet op de verplichting die in beginsel alleen een beroepsmilitair kent. Een beroepsmilitair gaat de verplichting aan dat hij 24 uur per dag, zeven dagen per week, een opdracht kan krijgen. Dat gaat verder dan alleen de gebruikelijke werkzaamheden en kan ook zien op een uitzending of een andere vorm van inzet. Deze verplichting dient onderscheiden te worden van de verplichting van eiser om op zijn werk te verschijnen nadat hij dit specifieke werk voor de uren waarvoor hij wordt opgeroepen in overeenstemming met verweerder geaccepteerd heeft. Er bestaat dus een verschil tussen de aard van de verplichtingen: enerzijds continu, en dus doorlopend, in werkelijke dienst zijn, tegenover eisers verplichting om zijn werkzaamheden als kwaliteitsbewaker uit te voeren anderzijds.
6.5.
Uit de parlementaire behandeling bij artikel 12l van de Wad volgt ook dat voor een reservist alleen een verplichting tot werkelijke dienst geldt in buitengewone omstandigheden. [3] Sinds de opschorting van de opkomstplicht bestaat de krijgsmacht uitsluitend uit vrijwillig dienende militairen. Dit uitgangspunt geldt ook voor de reservisten. Zowel het reservist worden als het verrichten van taken als reservist geschiedt op basis van vrijwilligheid; dezelfde vrijwilligheid die een aanstelling bij het beroepspersoneel kenmerkt. [4] Anders dan het beroepspersoneel zijn reservisten evenwel niet onafgebroken in werkelijke dienst. Hoe vaak en hoe lang zij dienst moeten verrichten wordt hun vóór de aanstelling verteld en evenals beroepspersoneel nemen zij hun verplichtingen tot het verrichten van werkelijke dienst vrijwillig op zich. [5]
6.6.
De rechtbank begrijpt dat bij eiser verwarring is ontstaan over de termen ‘oproepen’, ‘doorlopend’ en ‘verplicht zijn’ maar zij is met verweerder van oordeel dat deze alleen (nog) zien op de beroepsmilitair. De rechtbank wordt in dit oordeel gesterkt door de omstandigheid dat verweerder voor reservisten die met leeftijdsontslag gaan een aparte voorziening in het leven geroepen heeft. Ter zitting is gebleken dat reservisten aanspraak maken op twee jaar bovenwettelijke werkeloosheidsuitkering. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat evident is dat de wetgever strikt heeft willen zijn in het afbakenen van aanspraak op de verstrekkende voorziening die de UGM is. De rechtbank is ook niet gebleken dat de Centrales van overheidspersoneel de uitleg van verweerder van de UGM betwisten.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet de verplichting had om doorlopend in werkelijke dienst te zijn zoals een beroepsmilitair die verplichting heeft. Daarmee zou eiser ten tijde van de Amp een zogenaamde e-reservist geweest zijn. Zoals verweerder ter zitting nog bevestigd heeft, hadden deze e-reservisten destijds ook al geen aanspraak op een UGM-uitkering. Eiser voldoet niet aan het huidige artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de UGM.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen aanspraak maakt op een UGM-uitkering. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzitter, en, mr. D. Biever, lid en kolonel mr. F.A. Kooloos, militair lid, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Uitkeringswet gewezen militairen
Artikel 1
1. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
(…)
b. ontslag: ontslag, verleend aan een beroepsmilitair in de zin van de Kaderwet militaire pensioenen, dan wel aan een reservist in de zin van die wet, voorzover deze krachtens een vrijwillige verbintenis verplicht is tot doorlopende werkelijke dienst als militair;
(…)
Kaderwet militaire pensioenen
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
d.reservist: militair ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Wet ambtenaren defensie, voor zover behorende tot het reserve-personeel;
(…)
Algemene militaire pensioenwet
Artikel 1
1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
(…)
c. reservist onbepaald verband hij, die krachtens een vrijwillige verbintenis voor onbepaalde tijd verplicht is tot doorlopende werkelijke dienst als militair, behorende tot het reservepersoneel der krijgsmacht;
d. reservist kort verband hij, die krachtens een vrijwillige verbintenis voor een bepaalde tijd verplicht is tot doorlopende werkelijke dienst als militair, behorende tot het reserve-personeel der krijgsmacht;
e. reservist hij, die behoort tot het reservepersoneel der krijgsmacht en niet heeft gesloten een der verbintenissen als bedoeld onder c en d;
(…)

Voetnoten

1.Zie daarvoor de Memorie van Toelichting bij de wijziging van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de UGM (aanpassingswet kaderwet militaire pensioenen) Kamerstukken II, 27875, nr. 3, p. 4
2.Dit blijkt uit de tekst van de UGM zoals die gold tot 31 januari 2001.
3.Kamerstukken II, 30674 nr. 3, p. 22.
4.Kamerstukken II, 30674 nr. 3, p. 10.
5.Kamerstukken II, 30674 nr. 3, p. 11.