Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam] , eiser,
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
fair balancemoet worden gevonden. Tussen enerzijds het belang van eiser en referent om samen het gezinsleven in Nederland uit te oefenen en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse staat bij, onder meer, het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Daarbij moet de minister alle feiten en omstandigheden die van betekenis zijn, kenbaar betrekken. De rechtbank toetst of de minister dat ook heeft gedaan. Als dit zo is, toetst de rechtbank of de minister niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat bij die afweging een
fair balanceis gevonden. De rechtbank mag dit laatste slechts terughoudend toetsen. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt verder dat de minister in de belangenafweging, in ieder geval de omstandigheden moet betrekken die zij ten grondslag heeft gelegd aan haar conclusie dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid (in deze zaak hechte en persoonlijke banden) bestaan. [10]
Het belang van de Nederlandse Staat weegt zwaarder dan uw persoonlijk belang”onvoldoende specifiek, gelet op het voorgaande. De rechtbank is daarom, terughoudend toetsend, van oordeel dat de minister zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. De beroepsgrond slaagt dan ook. Het besluit komt al om deze redenen voor vernietiging in aanmerking, zodat de overige betwisting van de weging van bepaalde elementen in de belangenafweging, geen nadere bespreking behoeft.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit,
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 17 oktober 2024, voor zover daarin het bezwaar tegen de afwijzing van de mvv-aanvraag, ongegrond is verklaard;
- draagt de minister op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.500,- aan eiser, als immateriële schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
binnen vier wekenna de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.