Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam 1] , V-nummer: [nummer] , eiser
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Inleiding
1.2. Op 21 maart 2023 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld. Bij besluit van 26 mei 2023 is de staatssecretaris bij het besluit om de aanvraag af te wijzen gebleven en heeft hij geen dwangsom toegekend, omdat volgens hem de ingebrekestelling te vroeg was ingediend en dus ongeldig was.
Totstandkoming van het besluit
Beoordeling door de rechtbank
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1. Wanneer de bestuursrechter na een vernietiging in zijn uitspraak een termijn heeft gesteld voor het nemen van een besluit en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt, is voor verschuldigdheid van een dwangsom in beginsel geen ingebrekestelling vereist (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673). De Afdeling heeft in haar uitspraak op het hoger beroep van eiser bepaald dat de staatssecretaris binnen 12 weken een nieuw besluit moest nemen. De beslistermijn verstreek daarom op 27 december 2022. Aangezien het bestreden besluit pas op 26 mei 2023 is genomen was de maximale bestuurlijke dwangsom verschuldigd. Die is ten onrechte niet toegekend. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt ten aanzien van de gevorderde dwangsom dat de staatssecretaris eiser een bedrag van € 1.442,- moet betalen en dat deze uitspraak in zoverre voor het vernietigde besluit in de plaats treedt;
- bepaalt dat de staatssecretaris voor het overige een nieuw besluit moet nemen binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak en daarbij hetgeen in deze uitspraak is overwogen in acht moet nemen;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, ad € 1.750,-.