9.4.Verder heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat het enkele feit dat eisers nog familie hebben in Jemen niet impliceert dat hun naam nog bekend is bij de Houthi’s of een andere stam. Het arrestatiebevel is van begin 2015 en eiser 1 is als sinds 2003 niet meer in Jemen geweest. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in het kader van de sinds 2015 opgelaaide stammenproblematiek nog wordt gezocht. De minister heeft daarom niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser 1 lang uit beeld is geweest in Jemen maar ook dat eiser 1 buiten de kopie van het arrestatiebevel geen andere informatie heeft aangedragen waaruit blijkt dat zijn naam in Jemen (algemeen) bekend is. De beroepsgrond slaagt niet. Het feit dat de minister ten onrechte in zijn besluit heeft opgenomen dat de broers van eiser 1 eerder wisten dat het arrestatiebevel was uitgevaardigd doet hier niet aan af.
De zwaarwegendheid en risico-inschatting
10. Eiser 2 stelt zich op het standpunt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij geen gegronde vrees heeft om te worden gerekruteerd. Hij is nu 20 jaar en valt binnen de leeftijdscategorie waarbinnen jongens gerekruteerd worden. Indien eisers moeten terugkeren naar Jemen, zullen zij terugkeren naar [plaats] , waar de Houthi’s aan de macht zijn. Het is bekend dat Houthi’s veel jongeren rekruteren.3 Het enkele feit dat eiser 2 naar school is geweest maakt volgens hem niet dat hij de dans zal ontspringen. Zijn neef is ook rond zijn 16e-jaar gerekruteerd en later gesneuveld.
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser 2 zijn gestelde vrees voor een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Jemen niet aannemelijk heeft gemaakt. De minister heeft kunnen tegenwerpen dat eiser 2 niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk het risico loopt om gedwongen te worden gerekruteerd. De minister wijst daarbij op het Algemeen Ambtsbericht Jemen van 2022 waaruit volgt dat de Houthi’s zich grotendeels richten op jonge mannen in de leeftijd van 18 tot 22 jaar en dat de meeste rekruten analfabeet zijn en afkomstig zijn uit de armste lagen van de bevolking. Het enkele gegeven dat eiser binnen de leeftijdscategorie valt maakt niet dat eiser 2 gedwongen zal worden gerekruteerd. De
minister stelt niet ten onrechte dat eiser 2 nog nooit in Jemen is geweest en dat hij wel geschoold is. Eiser 2 heeft niet nader onderbouwd waarom juist hij de kans loopt om gedwongen te worden gerekruteerd. De rechtbank volgt de minister in haar standpunt dat het enkele feit dat eisers neef is gerekruteerd niets zegt over eisers eigen situatie.
12. Eisers stellen dat de minister de aanvragen ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Zij hadden een goede reden voor het feit dat zij zich pas een half jaar na aankomst in Nederland hebben gemeld bij de IND. Zij waren namelijk bang dat zij in het kader van de Dublinverordening zouden worden overgedragen aan Polen of Frankrijk. Dat er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon worden uitgegaan dat hun aanvragen daar in overeenstemming met de verdragen zouden worden behandeld, maakt dat niet anders. In Polen is de onafhankelijke rechtspraak in het geding en vinden er pushbacks plaats en in Frankrijk zijn er grote opvangproblemen. Eisers menen tot slot dat het niet direct aanmelden in Nederland geen afbreuk doet aan de oprechtheid van hun verzoek om bescherming.
12. De rechtbank is van oordeel dat de minister de asielaanvragen terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Uit het dossier volgt dat eisers op 21 oktober 2022 Nederland zijn ingereisd en zich pas op 7 mei 2023 bij de autoriteiten hebben gemeld voor asiel. De minister stelt zich daarom terecht op het standpunt dat eisers zich niet zo snel mogelijk hebben gemeld en kenbaar hebben gemaakt dat zij internationale bescherming wensen. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister in hetgeen eisers aanvoeren geen gegronde reden heeft hoeven zien om niet zich niet zo snel mogelijk te melden. Uit de wet- en regelgeving volgt dat de vreemdeling zich zo snel mogelijk moet melden. Bovendien is de Dublinprocedure zo ingericht dat wordt gekeken welk land verantwoordelijk is voor het verzoek om internationale bescherming. Dat eisers zelf willen kiezen waar zij hun asielaanvraag willen indienen doet hier niet aan af. De rechtbank overweegt dat de opmerkingen van de gemachtigde ter zitting, namelijk dat gelet op de omstandigheden in Jemen de minister onterecht stelt dat hun asielaanvraag niet oprecht is, los staat van het beoordelingskader met betrekking tot de kennelijk ongegrondheid. De oprechtheid van de asielaanvraag wordt al getoetst in de geloofwaardigheidsbeoordeling. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen in het kader van de geloofwaardigheidsbeoordeling en de zwaarwegendheid leidt de beoordeling van de beroepsgronden tot het niet slagen daarvan. De in dit kader aangenomen kennelijkheid van de ongegronde asielverzoeken ziet enkel op het feit dat eisers zich niet zo snel mogelijk hebben gemeld en het kenbaar maken van het verzoek om internationale bescherming en niet op de oprechtheid van hun betoog.
Veiligheidssituatie in Jemen
14. Eisers voeren verder aan dat zij niet kunnen terugkeren naar Jemen gelet op de veiligheidssituatie daar. Eisers stellen dat in Jemen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn. Eisers verwijzen in dit kader naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 25 oktober 2024.4 Eisers voeren aan dat zij in de zienswijze vier concrete redenen hebben gegeven waarom het beleid van de minister niet houdbaar is en daar is de minister in het bestreden besluit in het geheel niet op ingegaan. Verder wijzen eisers op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 13 december 20245, waarin de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak
van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 28 november 20246 heeft geoordeeld dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat de vreemdeling - gelet op de algemene situatie in Jemen - niet in aanmerking komt voor bescherming. Eisers stellen verder dat de minister dient uit te leggen waarom de humanitaire situatie in Jemen niet in overwegende mate kan worden geweten aan het directe handelen van de strijdende partijen en ook moet de minister inzichtelijk maken hoe hij de informatie uit het Algemeen Ambtsbericht Jemen van 2023, de invloed van de strijdende partijen en de informatie over het actuele geweldsniveau in Jemen, weegt in de beoordeling in het kader van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn.
15. De rechtbank stelt vast dat de minister in het voornemen heeft opgenomen dat op basis van paragraaf C7/19.4.2. van de Vreemdelingencirculaire (Vc) voor Jemen een hoge mate van willekeurig geweld wordt aangenomen (een minder uitzonderlijke situatie). Eisers hebben volgens de minister in zijn besluitvorming op basis van hun individuele omstandigheden niet aannemelijk gemaakt waarom juist zij specifiek een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers (C2/3.3.3. van de Vc). De rechtbank leest deze stelling in combinatie met C2/3.3.3.3. van de Vc, op basis waarvan de minister aanneemt dat sprake is van een minder uitzonderlijke situatie. De minister heeft verder in het bestreden besluit overwogen dat het enkele stellen door eisers dat het beleid7 niet houdbaar is, zonder hiervoor concrete redenen aan te voeren waarom eisers gevaar zullen lopen, niet afdoende is. Op zitting heeft de gemachtigde van de minister toegelicht dat dit niet netjes is omdat eisers dit ‘niet enkel hebben gesteld en wel hebben onderbouwd’, maar dat de minister in alle door de rechtbank gegrond verklaarde beroepen in zaken die gaan over Jemen en artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn in hoger beroep is gegaan. De minister heeft tijdens de zitting verder aangegeven dat de humanitaire situatie geen onderdeel is van de toets van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn en dat deze toets door de humanitaire situatie hierin wel te betrekken oneigenlijk door de rechtbanken wordt opgerekt. In de beroepschriften tegen de uitspraken waartegen de minister in hoger beroep gaat, zal uitgebreid worden aangevoerd waarom de minister het niet eens is met de uitspraken van de verschillende rechtbanken.
15. De beroepsgronden van eisers slagen. De rechtbank is namelijk van oordeel dat sprake is van een motiveringsgebrek en van een zorgvuldigheidsgebrek. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd dat eisers, gelet op de algemene situatie in Jemen al dan niet in combinatie met hun individuele omstandigheden, niet in aanmerking komen voor bescherming, terwijl zij dit onderbouwd hebben betwist. De algemene verwijzing naar het beleid in de Vc acht de rechtbank hiertoe onvoldoende. Ter onderbouwing van dit oordeel verwijst de rechtbank naar de overwegingen in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats den Haag, van 28 november 2024. De rechtbank maakt die overwegingen tot de hare. De minister dient verder uit te leggen waarom de humanitaire situatie in Jemen niet in overwegende mate kan worden geweten aan het directe handelen van de strijdende partijen. Dit is relevant voor de beoordeling van de vraag of de beleidswijziging van april 2024, over het betrekken van persoonlijke en individuele omstandigheden bij Jemenitische asielaanvragen, rechtmatig is. Verder dient de minister inzichtelijk te maken hoe zij de informatie uit het Algemeen Ambtsbericht Jemen van 2023, de invloed van de strijdende partijen en de informatie over het actuele geweldsniveau in Jemen weegt in de beoordeling in het kader van artikel 15, onderdeel c van de Kwalificatierichtlijn. De algemene veiligheidssituatie en de individuele omstandigheden moeten in onderlinge samenhang
worden beoordeeld.8 De minister moet beoordelen of eisers door humanitaire omstandigheden in Jemen een reëel risico lopen op een behandeling of situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM als zij terugkeren. De minister heeft nagelaten om inzichtelijk te maken hoe de persoonlijke en individuele omstandigheden van eisers bij de beoordeling zijn betrokken.