ECLI:NL:RBDHA:2025:13811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
NL24.50414 en NL24.50415
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf en verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrecht

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’. De aanvraag van eiseres werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 6 maart 2024, en het bezwaar hiertegen werd op 18 november 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 4 juni 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, maar de verweerder niet. Eiseres, geboren in 1986 met de Surinaamse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend om bij haar echtgenoot, die de Nederlandse nationaliteit heeft, te verblijven. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging door de verweerder niet onterecht in het nadeel van eiseres is uitgevallen, omdat eiseres geen mvv heeft en niet wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste. De rechtbank stelt vast dat er wel degelijk familieleven is, maar dat dit niet beschermenswaardig genoeg is om vrijstelling te rechtvaardigen. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die haar vrijstelling van het mvv-vereiste zouden rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAGBestuursrecht
zaaknummers: NL24.50414 en NL24.50415
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiseres], V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)
(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres met het besluit van 6 maart 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 november 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2 De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en referent. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1986 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Zij beoogt verblijf bij haar echtgenoot [naam] (referent) die in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Referent heeft daarom op 19 februari 2024 namens eiseres een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij referent.
3.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres geen mvv heeft en zij niet wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste. [1] De afwijzing van de aanvraag is volgens verweerder niet in strijd met het recht op familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. [2] Hoewel volgens verweerder wel sprake is van familie- en gezinsleven alsook privéleven, valt de belangenafweging in het nadeel van eiseres uit.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit van verweerder. Verweerder is niet ingegaan op de bezwaargrond dat het mvv-vereiste duidt op excessief formalisme nu eiseres in Nederland verblijft op grond van een wettelijke grondslag en het mvv-vereiste dan ook geen doel dient. Verder heeft verweerder een onjuiste belangenafweging gemaakt nu verweerder eiseres ten onrechte tegenwerpt dat zij een relatie is aangegaan terwijl zij hier niet mocht blijven en ook dat niet aan het middelenvereiste. Door eiseres niet te horen heeft verweerder de hoorplicht geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?Artikel 8 van het EVRM5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat er familieleven is tussen eiseres en referent en dat er sprake is van privéleven. Het geschil gaat over de vraag of dat privé- en gezinsleven beschermenswaardig is, zodat eiseres vrijstelling krijgt voor het mvv-vereiste.
6. Uit vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven een “fair balance” moet vinden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [3] De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstaf impliceert verder dat de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend moet toetsen. [4] 6.1 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiseres laten uitvallen.
6.2
Verweerder heeft in het voordeel van eiseres meegewogen dat referent de Nederlandse nationaliteit heeft en in Nederland werkt. Anders dan eiseres meent heeft verweerder het middelenvereiste niet tegengeworpen maar juist in haar voordeel mee laten wegen. Wel heeft verweerder in redelijkheid aan eiseres kunnen tegenwerpen dat zij familieleven in Nederland is aangegaan terwijl zij nog niet beschikte over duidelijkheid omtrent haar verblijfsrechtelijke status. Dat eiseres heeft aangevoerd nimmer illegaal in Nederland te hebben verbleven, doet daaraan niet af. Verblijf op procedurele gronden is immers niet gelijk te stellen aan verblijf op basis van een verblijfsvergunning.
Verder heeft verweerder in het nadeel van eiseres mogen meewegen dat niet is gebleken dat het gezinsleven niet in Suriname zou kunnen worden uitgeoefend. Verweerder heeft er op mogen wijzen dat ook in bezwaar geen objectieve belemmeringen naar voren zijn gebracht die het voor eiseres of referent onmogelijk zouden maken om het gezinsleven in Suriname voort te zetten. Verder heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiseres in 2022 op volwassen leeftijd naar Nederland gekomen. Zij is geboren en opgegroeid in Suriname en heeft daar het merendeel van haar leven verbleven. Uit de overgelegde stukken blijkt dat zij gedurende een aantal jaren onderwijs in Nederland heeft gevolgd, maar niet dat zij hier haar volledige schoolloopbaan in Nederland heeft doorlopen. Zij is in Suriname naar school gegaan en is daar bekend met de taal, gebruiken en cultuur. Daarnaast verblijven haar minderjarige kinderen nog steeds in Suriname, en mag worden aangenomen dat zij daar nog sociale en familiaire banden onderhoudt. De band met Suriname moet dan ook sterker worden geacht dan de band met Nederland. Verweerder heeft verder mogen tegenwerpen dat eiseres in de afgelopen twee jaar tweemaal naar Suriname is gereisd. Ook hieruit blijkt dat eiseres nog steeds sterke banden heeft met dat land.
6.3
Verweerder heeft ook ten aanzien van het recht op privéleven de belangenafweging in het nadeel van eiseres mogen laten uitvallen. Hoewel eiseres sinds 2022 in Nederland verblijft, hier heeft gewerkt, sociale contacten onderhoudt en de taal spreekt, heeft verweerder sterk in haar nadeel mogen meewegen dat zij nooit een verblijfsvergunning gehad. Daarnaast heeft eiseres, zoals hiervoor weergegeven, sterkere banden met Suriname dan met Nederland.
6.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, zodat eiseres ook niet hoefde te worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.
7. Het betoog van eiseres dat verweerder niet is ingegaan op het standpunt dat sprake is van excessief formalisme nu verweerder vasthoudt aan de voorwaarde van het mvv-vereiste slaagt niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar pagina 5 van het bestreden besluit. Eiseres heeft geen bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden aangevoerd die maken dat het onevenredig bezwarend zou zijn om vast te houden aan het mvv-vereiste als eiseres aan alle materiële vereisten zou voldoen. [5] Dat eiseres op dit moment procedureel rechtmatig verblijf heeft kan niet worden aangemerkt als een dergelijke bijzondere omstandigheid. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat ook overigens niet is gebleken van bijzondere omstandigheden waaruit zou moeten blijken dat eiseres vrijgesteld zou moeten worden van het mvv-vereiste met toepassing van de hardheidsclausule.
Bovendien is zij meerdere malen naar Suriname gereisd en niet is gebleken waarom het voor eiseres onmogelijk was op die momenten een mvv-aanvraag in te dienen.
Hoorplicht
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en daarom van het horen in de bezwaarfase heeft mogen afzien. [6] De hoogste bestuursrechter heeft weliswaar overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord, [7] maar dit is wel afhankelijk van wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd. Verweerder heeft mogen tegenwerpen dat eiseres geen nieuwe feiten en omstandigheden in het kader van artikel 8 van het EVRM naar voren gebracht of onderbouwd. Dit heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende mogen vinden om eiseres te horen. Verweerder heeft daarom van het horen in de bezwaarfase mogen afzien.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit, inclusief het terugkeerbesluit, in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N. Bagheri, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verweerder heeft getoetst aan artikel 3.71, tweede lid onder e en l, en aan artikel 3.71, derde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Onder meer uiteengezet in de uitspraken van de Afdeling van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:73 en 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
5.Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van de Raad van State van 11 april 2025, ECLI:RVS:2025:1627
6.Op grond van artikel 7:3 onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
7.Uitspraak van de Afdeling van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.