Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser ontvangt sinds 2 september 2013 een bijstandsuitkering. Vanaf 15 juli 2015 geeft hij overeenkomstig de Basisregistratie Personen op als alleenstaande zijn hoofdverblijfplaats te hebben op het uitkeringsadres [adres] in [plaats 1] . Sindsdien heeft eiser geen wijzigingen in zijn woonsituatie doorgegeven.
2. Naar aanleiding van een melding van de politie van 27 januari 2023 inzake de mogelijke onderverhuur van de woning op het uitkeringsadres van eiser, is het college op 21 februari 2023 een onderzoek gestart naar zijn woonsituatie. Hierbij zijn bankafschriften van eiser opgevraagd bij diens bewindvoerder en bij het waterbedrijf het waterverbruik op het uitkeringsadres. Uit onderzoek is gebleken dat het waterverbruik, vergeleken met de ervaringscijfers van het Nibud, vanaf 28 april 2021 dusdanig onder het gemiddelde voor een eenpersoonshuishouden lag, dat het college dit aanmerkte als extreem laag en de vooronderstelling rechtvaardigde dat eiser daar niet zijn hoofdverblijf had. Daarnaast bleek uit de bankafschriften van eiser dat vanaf 1 oktober 2021 meer dan 90% van alle pinbetalingen en contante geldopnames in [plaats 2] plaatsvonden en niet in [plaats 1] Haag.
3. Op 7 april 2023 vond een hoor- en wederhoorgesprek plaats en is aansluitend een huisbezoek afgelegd op het uitkeringsadres. Eiser verklaarde veel bij zijn vriendin in [plaats 2] te zijn geweest en daar zo’n 2 tot 3 dagen in de week bleef slapen. Over het reizen tussen Den Haag en [plaats 2] heeft eiser tegenstrijdig verklaard en het huisbezoek deed vermoeden dat een vriend van eiser al gedurende enige tijd zijn verblijf had op het uitkeringsadres.
4. Met twee primaire besluiten van 18 april 2023 heeft het college de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken per 7 april 2023 (primaire besluit 1) en herzien en teruggevorderd over de periode 1 oktober 2021 tot en met 6 april 2023 ter hoogte van € 18.038,43 (primaire besluit 2), omdat eiser volgens het college vanaf 1 oktober 2021 niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Hierover had eiser het college geen informatie gegeven, waardoor het recht op uitkering niet langer kon worden vastgesteld.
Wat vindt eiseres in beroep?
5. Aan de besluiten tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiser ligt een verklaring van eiser ten grondslag. De GGZ-problematiek van eiser heeft de juistheid van de door hem gegeven antwoorden beïnvloed. Eiser is daarom van mening dat het college niet de waarde aan de inhoud van het gespreksverslag had kunnen toekennen dat het college er kennelijk aan toe heeft gekend.
Wat oordeelt de rechtbank?
6. De te beoordelen periode loopt van 1 oktober 2021 tot en met 6 april 2023.
7. De intrekking, herziening en terugvordering van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandsverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandsverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. In dit geval moet het college aannemelijk maken dat eiser in de periode waar het hier om gaat, zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had.
8. De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, is daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
9. Een waterverbruik van maximaal 7 m³ per jaar per huishouden – ongeacht het aantal personen van dit huishouden – is extreem laag. Een extreem laag waterverbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat de woning niet wordt bewoond en dat de betrokkene dus niet zijn/haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is dan aan de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Dit is vaste rechtspraak.
10. De hoogte van het waterverbruik op het uitkeringsadres in de te beoordelen periode was:
28 april 2021 tot 11 november 2021: 5 m3;
12 november 2021 tot 10 mei 2022: 2 m3; en
10 mei 2022 tot 7 april 2023: 19 m3.
11. Op basis van de onder 10 vermelde gegevens kan alleen het waterverbruik van 1 oktober 2021 tot 10 mei 2022 (periode 1) worden aangemerkt als extreem laag. Dit betekent dat het college voor de periode van 1 oktober 2021 tot 10 mei 2022 gerechtvaardigd mocht uitgaan van de vooronderstelling dat eiser niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft gehad. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij zijn hoofdverblijf in deze periode wel op het uitkeringsadres had. Eiser is niet in deze bewijslast geslaagd. De overgelegde rapportage van Parnassia uit 2015 toont immers niet aan dat eiser omwille van zijn psychische toestand weinig water verbruikt. Het beroep slaagt niet voor periode 1.
12. Voor de periode van 10 mei 2022 tot en met 6 april 2023 (periode 2) geldt het volgende. In die periode bedroeg het waterverbruik op het uitkeringsadres 19 m3. Dit verbruik is wel laag, maar niet te kwalificeren als extreem laag. Een dergelijk laag verbruik levert wel een aanwijzing op dat de betrokkene niet zijn hoofdverblijf in de woning op het uitkeringsadres zou hebben. Maar die enkele omstandigheid maakt dat nog niet aannemelijk. In zo’n geval is aanvullend bewijs nodig om aannemelijk te maken dat de betrokkene zijn hoofdverblijf niet heeft in de woning op dat adres. Alleen die aanwijzing is dus op zichzelf niet toereikend als grondslag voor intrekking van de bijstand.
13. Dat eiser regelmatig in [plaats 2] pinbetalingen deed is onvoldoende als aanvullend bewijs. Dat zegt op zichzelf immers nog niets over waar iemand zijn hoofdverblijf heeft. Ook de bevindingen van het huisbezoek van 7 april 2023 levert geen aanvullend bewijs op. Weliswaar werden spullen van een vriend van eiser aangetroffen in een van de slaapkamers, maar er bevond zich ook kleding die van eiser en zijn kinderen zou zijn en de koelkast was enigszins gevuld. Dat er ook spullen van een vriend in de woning op het uitkeringsadres lagen, biedt onvoldoende steun voor het standpunt van het college dat eiser niet zijn hoofdverblijf heeft gehad op het uitkeringsadres. Bovendien heeft eiser zich terecht op het standpunt gesteld dat wegens zijn psychische toestand aan de door hem op 7 april 2023 afgelegde verklaring geen (doorslaggevende) waarde gehecht kan worden. Dit volgt onder meer uit de verklaring zelf, die verschillende tegenstrijdigheden bevat en ook uit de overgelegde rapportage van Parnassia uit 2015 waarin staat dat eiser een IQ van 66 heeft en onder druk snel ontregeld raakt.
14. Gelet op 12 en 13 heeft het college niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast, ook niet als de bevindingen in onderlinge samenhang worden bezien. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser ook in periode 2 zijn hoofdverblijf niet had op het uitkeringsadres.
15. Uit 11 tot en met 14 volgt dat de intrekking over periode 1 in stand blijft en dat de intrekking over periode 2 niet in stand kan blijven. Dit betekent ook dat de terugvordering geen stand kan houden, omdat het besluit tot terugvordering ondeelbaar is.