ECLI:NL:RBDHA:2025:13408

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
23/5838
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen en terugvordering van onverschuldigd betaald bedrag na gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de herziening van het AOW-pensioen. Eiseres ontving sinds maart 2021 een AOW-pensioen voor alleenstaanden, terwijl zij samenwoonde met [naam]. De Svb heeft op 20 maart 2023 besloten om het AOW-pensioen van eiseres om te zetten naar een gehuwdenpensioen en heeft € 7.102,08 aan onterecht betaald pensioen teruggevorderd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Svb heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres tijdig de Svb op de hoogte heeft gesteld van haar gezamenlijke huishouding, maar dat de Svb verzuimd heeft om het AOW-pensioen tijdig aan te passen. De rechtbank oordeelt dat eiseres redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat zij een te hoog AOW-pensioen ontving, gezien de omstandigheden. De rechtbank heeft de herziening van het AOW-pensioen met zes maanden gematigd, omdat het aan de Svb te wijten was dat de aanpassing niet eerder had plaatsgevonden. Eiseres heeft verzocht om kwijtschelding van de terugvordering, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de Svb.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5838

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder (ook: de Svb)

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Met het besluit van 20 maart 2023 (het primaire besluit) heeft de Svb het AOW [1] -pensioen van eiseres vanaf maart 2021 omgezet naar een gehuwdenpensioen en het over de periode van maart 2021 tot en met februari 2023 te veel betaalde pensioen tot een bedrag van € 7.102,08 van eiseres teruggevorderd.
In het besluit van 11 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Op 5 juni 2024 heeft de rechtbank verweerder verzocht te reageren op de tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
Verweerder heeft hierop gereageerd. Eiseres heeft de rechtbank ook een reactie doen toekomen.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2025 op zitting behandeld. Ter zitting is de gemachtigde van verweerder verschenen. Eiseres is niet verschenen.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan de procedure
1.1.
Met het besluit van 22 augustus 2018 is aan eiseres in verband met het bereiken van de AOW-leeftijd per [datum] 2018 een AOW-pensioen toegekend naar de norm voor een ongehuwde.
1.2.
Op 19 februari 2021 heeft verweerder eiseres een formulier ‘onderzoek woonsituatie’ toegestuurd om na te gaan of er een verandering in de samenstelling van het huishouden was nadat hij van de gemeente had vernomen dat [naam] (hierna: [naam] ) op het adres van eiseres staat ingeschreven. Op 25 maart 2021 heeft verweerder [naam] een zelfde formulier toegestuurd.
1.3.
Op 28 februari 2021 heeft eiseres het formulier ingevuld retour gestuurd. Zij heeft op het formulier aangekruist dat [naam] bij haar op haar adres woont en bijdraagt aan het huishouden. Op 31 maart 2021 heeft [naam] het formulier ingevuld retour gestuurd. Op het formulier staat hetzelfde adres vermeld als het adres van eiseres en is aangekruist dat eiseres daar woont en bijdraagt aan het huishouden. Op 16 april 2021 heeft verweerder het AOW-pensioen van [naam] vanaf maart 2021aangepast naar een gehuwdenpensioen.
1.4.
Op 20 maart 2023 heeft verweerder het primaire besluit genomen. Daaraan ligt ten grondslag dat eiseres sinds 1 februari 2021 een gezamenlijke huishouding heeft met [naam] en zij daarom vanaf maart 2021 een AOW-pensioen krijgt naar de norm voor een gehuwde. Zij krijgt met volledig terugwerkende kracht een lager AOW-pensioen over de periode van maart 2021 tot en met februari 2023. Omdat verweerder een fout heeft gemaakt wordt het AOW-pensioen van eiseres over de periode van oktober 2021 tot en met maart 2022 niet verlaagd. Van eiseres wordt € 7.102,08 aan te veel betaald AOW-pensioen teruggevorderd. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder stelt dat eiseres had kunnen weten dat zij teveel AOW-pensioen ontving. Zij was immers gaan samenwonen en heeft sinds 1 februari 2021 een gezamenlijke huishouding. Eiseres had kunnen zien dat haar AOW-pensioen niet was aangepast. Voorstelbaar is dat zij heeft gezien dat het AOW-pensioen van [naam] wel gelijk is aangepast. Eiseres had contact op kunnen nemen met de Svb om erop te wijzen dat haar pensioen ook aangepast moest worden. Dit heeft zij niet gedaan. De Svb valt te verwijten dat het AOW-pensioen pas op 20 maart 2023 is aangepast. In verband hiermee is de herziening gematigd door de periode van oktober 2021 tot en met maart 2022 (zes maanden) buiten beschouwing te laten. Dit is een passende en redelijke matiging, aldus verweerder.
De beroepsgronden van eiseres
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert het volgende aan. Eiseres heeft tijdig en correct aan de Svb aangegeven dat zij per 1 februari 2021 een gezamenlijke huishouding is gaan voeren met [naam] . Daarop heeft de Svb nagelaten de uitkering aan te passen. De Svb had als professionele uitkeringsorganisatie kunnen zien en moeten
weten dat er niet juist is uitbetaald en had dit tijdig kunnen en moeten corrigeren. Het is veel te makkelijk om te zeggen dat de ontvanger had kunnen weten dat de uitkering lager
zou worden en hoeveel dit dan lager zou zijn. De Svb draait daarmee de verantwoordelijkheden om en legt dit geheel neer bij een individueel persoon met weinig kennis van de uitgebreide en complexe wetgeving. Het is voor eiseres met haar zeer bescheiden inkomen niet mogelijk om een dergelijk groot bedrag alsnog terug te betalen. Eiseres verzoekt om kwijtschelding van de volledige terugvordering omdat het niet aan haar te wijten is dat deze is ontstaan. Zij heeft de Svb altijd juist en op tijd op de hoogte gehouden van alle wijzigende omstandigheden.
Regelgeving
4.1.
De Svb is verplicht het ouderdomspensioen dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend te herzien of in te trekken. Als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Svb besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien [2] .
4.2.
Het AOW-pensioen dat onverschuldigd is betaald moet op grond van artikel 24 van de AOW door de Svb worden teruggevorderd. De Svb kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. [3]
Uitleg begrip dringende redenen in de rechtspraak
4.3.
In een tussenuitspraak van 18 april 2024 heeft de CRvB zijn uitleg van het begrip “dringende redenen” verruimd. [4] De CRvB ziet de dringende redenen (voortaan) als een open norm waarbinnen het bestuursorgaan, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Bij de beoordeling of sprake is van dringende redenen moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Het bestuursorgaan zal zich rekenschap moeten geven van de gevolgen die de herziening en terugvordering voor de betrokkene hebben. Verder heeft de CRvB in deze uitspraak overwogen dat de dringende redenen bij de herziening en de terugvordering dezelfde inhoud hebben en dat beleidsregels om in geval van dringende redenen geheel of gedeeltelijk van herziening en terugvordering af te zien, zijn aan te merken als binnenwettelijk beleid.
Nieuwe beleidsregels Svb
4.4.
Bij de herziening en intrekking van een uitkering ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht hanteert de Svb vanaf 8 maart 2024 nieuwe beleidsregels, die zijn opgenomen in SB1407. De Svb heeft te kennen gegeven dit nieuwe, soepelere beleid toe te passen in alle zaken waarin het besluit nog niet rechtens onaantastbaar is. De Svb heeft verder te kennen gegeven dat wordt gewerkt aan een aanpassing van het begrip “dringende reden” in het terugvorderingsbeleid (SB1114). Aanleiding voor deze aanpassing vormt de overweging van de CRvB dat de dringende redenen in de herzienings- en terugvorderingsbepaling eenzelfde inhoud heeft. Daarnaast zal in het nieuwe beleid ook worden verwerkt dat de Svb in uitzonderingsgevallen al in de terugvorderingsfase rekening houdt met ernstige financiële gevolgen van een terugvordering. In afwachting van de aanpassing van het beleid hanteert de Svb de vaste gedragslijn dat de dringende reden-toets bij de terugvordering op dezelfde wijze wordt uitgevoerd als bij de herziening. Dat betekent onder meer dat bij een evenredigheidstoets de Svb laat meewegen in welke mate de Svb of betrokkene een verwijt kan worden gemaakt.
Rechtspraak CRvB over de nieuwe beleidsregels
4.5.
In een uitspraak van 21 november 2024 [5] heeft de CRvB geoordeeld dat de Svb met de nieuwe beleidsregel SB1407 in zijn algemeenheid een invulling aan de bepalingen over de dringende reden heeft gegeven die strookt met wat in de tussenuitspraak van 18 april 2024 is beoogd. Beleidsregel SB1407 voorziet erin dat tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig worden gewogen dat die afweging een toetsing aan het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel in het algemeen zal kunnen doorstaan. Daarnaast voorziet de beleidsregel in een structurele toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. Bij die beoordeling is de mate waarin de betrokkene en de Svb een verwijt kan worden gemaakt van belang. Verder acht de CRvB in het licht van de genoemde tussenuitspraak de vaste gedragslijn van de Svb bij de terugvordering juist. Dit geldt ook voor het in uitzonderingsgevallen in de terugvorderingsfase rekening houden met ernstige financiële gevolgen van een terugvordering.
Reactie verweerder en eiseres op tussenuitspraak en nieuw beleid
5.1.
Verweerder heeft met de brief van 3 juli 2024 gereageerd op de tussenuitspraak van de CRvB en de eigen nieuwe beleidsregels. In onderhavige situatie heeft de Svb de herziening van 24 maanden gematigd door 6 maanden AOW-pensioen niet te herzien. Verweerder heeft hiertoe besloten omdat hij van mening is dat eiseres de inlichtingenplicht niet heeft geschonden maar dat het voor haar wel redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat ze een te hoog bedrag aan AOW-pensioen ontving. Gelet op het verwijt dat de Svb te maken is door de melding van de samenwoning niet gelijk/correct op te pakken, acht verweerder het onevenredig om het AOW-pensioen over de gehele periode te herzien. Verweerder is van mening dat hiermee recht wordt gedaan aan zowel het nieuwe beleid als aan de tussenuitspraak van de CRvB.
5.2.
Eiseres heeft naar aanleiding van de reactie van verweerder de rechtbank van een aanvullende reactie voorzien. Daarin stelt zij -samengevat- dat de Svb eenzijdige
opvattingen hanteert en geen inzicht geeft in de opbouw van de ‘coulance’-regeling. Verder houdt de Svb onvoldoende rekening met de oorzaak van de herziening, te weten het
herstel van een administratieve omissie van de Svb. De Svb laat daarnaast een evenredigheidstoets achterwege; onvoldoende wordt meegewogen dat het een eigen omissie betreft. Eiseres verzoekt de rechtbank te oordelen dat van een terugbetaling van de te veel uitgekeerde AOW kan worden afgezien.
Beoordeling door de rechtbank
6.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres en [naam] vanaf 1 februari 2021 een gezamenlijke huishouding hebben. Ook staat vast dat eiseres verweerder tijdig heeft ingelicht over de nieuwe woonsituatie. Verweerder heeft echter nagelaten om tijdig het AOW-pensioen van eiseres aan te passen. Daardoor heeft eiseres over de periode maart 2021 tot en met februari 2023 een te hoog AOW-pensioen ontvangen. Verweerder heeft in de omstandigheid dat aan hem is te wijten dat het AOW-pensioen pas na twee jaar werd aangepast, aanleiding gezien de herziening met zes maanden te matigen. In geschil is of verweerder daarmee in voldoende mate rekening heeft gehouden met het verwijt dat hem te maken is.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank had het eiseres redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat zij over de periode maart 2021 tot en met februari 2023 een te hoog AOW-pensioen ontving. Zij had immers gemeld bij verweerder dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met [naam] terwijl zij een AOW-pensioen voor een alleenstaande ontving. [naam] had kort nadat hij het door hem ingevulde formulier retour had gestuurd, een besluit ontvangen van verweerder waarin zijn AOW-pensioen werd verlaagd naar de norm voor een gehuwde. Aannemelijk is dat eiseres van [naam] heeft gehoord dat zijn AOW-pensioen was verlaagd. Maar ook als dat niet het geval is, had zij kunnen begrijpen dat zij, nadat zij een gezamenlijke huishouding met [naam] was gaan vormen, recht zou hebben op een AOW-pensioen naar de norm voor een gehuwde. Omdat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat zij een te hoog AOW-pensioen ontving, mocht verweerder met terugwerkende kracht tot maart 2021 het AOW-pensioen van eiseres herzien.
6.3.
Vast staat dat aan verweerder is te wijten dat na de melding van eiseres het AOW-pensioen van eiseres niet direct werd aangepast. Verweerder heeft in dit verwijt aanleiding gezien de herziening te matigen met zes maanden. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat aan verweerder is te wijten dat het AOW-pensioen gedurende lange tijd niet is aangepast, een dringende reden vormt op grond waarvan verweerder gedeeltelijk van herziening heeft moeten afzien. Door bij de herziening een periode van zes maanden buiten beschouwing te laten, heeft verweerder op voldoende wijze de herziening gematigd. Daarbij weegt ook mee dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat zij een te hoog AOW-pensioen ontving. Verweerder hoefde niet van gehele herziening af te zien.
6.4.
De dringende reden die tot matiging van de herziening heeft geleid, heeft (indirect) ook geleid tot een lagere terugvordering. Eiseres heeft gesteld dat zij niet in staat is de terugvordering te betalen. Deze stelling heeft zij echter niet onderbouwd, zodat niet kan worden vastgesteld dat de terugvordering ontoelaatbare of onevenredige gevolgen heeft voor eiseres. Deze stelling levert daarom geen afzonderlijke dringende reden op die tot geheel of gedeeltelijk afzien van de terugvordering had moeten leiden. Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden die tot het oordeel moeten leiden dat het bestreden besluit voor eiseres onredelijk bezwarend is.
6.5.
De financiële situatie van eiseres zal, zoals verweerder op de zitting heeft meegedeeld, in het kader van de invordering van de terugvordering worden onderzocht en beoordeeld. Daarbij zal worden beoordeeld wat de aflossingscapaciteit van eiseres is, waarbij rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet.

Conclusie en gevolgen

7. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht heeft besloten het AOW-pensioen gedeeltelijk te herzien. Daarbij mocht verweerder volstaan met een matiging van de herziening met zes maanden. Verweerder hoefde niet af te zien van de terugvordering. Het bestreden besluit blijft daarom in stand.
8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
2.Artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder b en tweede lid, van de AOW.
3.Artikel 24, eerste en vijfde lid, van de AOW.
4.Uitspraak van de CRvB van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
5.Uitspraak van de Raad van 21 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2140.