ECLI:NL:RBDHA:2025:12939
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verlenging overdrachtstermijn van asielzoeker onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een asielzoekster en de minister van Asiel en Migratie. De asielzoekster, van Turkse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van 29 april 2025, waarin de overdrachtstermijn naar Frankrijk werd verlengd tot achttien maanden. De minister had deze verlenging gemotiveerd met de stelling dat de asielzoekster ondergedoken was, omdat zij niet op de afgesproken tijd voor de overdracht was verschenen en ook geen contact had opgenomen met de autoriteiten.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2025 behandeld, maar de asielzoekster was niet verschenen. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielzoekster niet had voldaan aan haar meldplicht en dat zij op 24 april 2025 niet meer was gezien op de locatie waar zij verbleef. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had aangenomen dat de asielzoekster ondergedoken was, en dat de verlenging van de overdrachtstermijn gerechtvaardigd was op basis van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister de overdrachtstermijn terecht had verlengd. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. I. Helmich, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier, en werd openbaar gemaakt op 8 juli 2025.