ECLI:NL:RBDHA:2025:12839

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 2928
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens wangedrag van een militair door gebruik van harddrugs op de kazerne

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een korporaal der eerste klasse, die ontslag had gekregen wegens wangedrag. Het ontslag was verleend door de staatssecretaris van Defensie, omdat de verzoeker beschuldigd werd van het gebruik van harddrugs op de kazerne. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 april 2025, waarin hem werd meegedeeld dat hij per 1 mei 2025 ontslagen zou worden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 28 mei 2025, waarbij zowel de verzoeker als de gemachtigden van de verweerder aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris bevoegd was om het ontslag te verlenen, omdat de feiten deugdelijk waren vastgesteld. De verzoeker had op camerabeelden harddrugs gebruikt, wat door de staatssecretaris als wangedrag werd gekwalificeerd. De verzoeker betwistte de beschuldigingen en stelde dat het middel dat hij had gebruikt, Extra Joss, legaal was. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de camerabeelden en de verklaringen van de verzoeker niet overeenkwamen, en dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat de verzoeker niet naar waarheid had verklaard.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het ontslag niet onevenredig was aan de aard en ernst van de gedragingen van de verzoeker. Het belang van een betrouwbare en integere organisatie binnen Defensie woog zwaarder dan het persoonlijk belang van de verzoeker. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/2928
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juni 2025 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B.G.T. Fromm),
tegen

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigden: mr. I. Hagen en mr. P.M. van der Weijden).

Inleiding

1.1.
Met het (primaire) bestreden besluit van 7 april 2025 heeft verweerder verzoeker
meegedeeld dat hem ontslag wordt verleend wegens wangedrag per 1 mei 2025. [1]
1.2.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op
28 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de
rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Verzoeker, korporaal der eerste klasse, is aangesteld als militair bij het
beroepspersoneel in FPS fase 2 en ingedeeld bij het Commando Landstrijdkrachten. Hij is laatstelijk geplaatst in een functie bij 43 Gemechaniseerde Brigade (Mechbrig).
2.2.
Op 10 december 2024 heeft de commandant van verzoeker een melding gekregen
dat verzoeker (hard)drugs zou hebben gebruikt op een kazerne (het incident).
Per 11 december 2024, mondeling aan verzoeker meegedeeld op 11 december 2024 en bevestigd bij besluit van 13 december 2024 is verzoeker geschorst in zijn ambt in het belang van de dienst, met behoud van bezoldiging. Verzoeker heeft het hiertegen gemaakte bezwaar op 8 april 2025 ingetrokken.
2.3.
Op 4 februari 2025 is verzoeker gehoord in verband met een mogelijke
rechtspositionele maatregel naar aanleiding van de verdenking dat hij harddrugs heeft gebruikt op de kazerne. Een militair had een camera geplaatst in de huiskamer, gericht op de daar aanwezige koelkast. De opnames zijn een dag na het incident verstrekt aan de commandant. Op deze beelden is volgens verweerder te zien dat verzoeker harddrugs heeft gebruikt in de huiskamer. Tijdens het horen zijn de camerabeelden aan verzoeker getoond. Verzoeker heeft zijn lezing gegeven over wat op 10 december 2024 is voorgevallen.
2.4.
Na een voornemen van 12 maart 2025 tot ontslag wegens wangedrag, waarover
verzoeker geen zienswijze heeft ingediend, heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Verweerder acht het, gelet op de camerabeelden, aannemelijk dat verzoeker samen met een collega harddrugs aanwezig heeft gehad en heeft gebruikt in een huiskamer op de kazerne. Verzoeker heeft met behulp van een sleutel een poeder gesnoven. Verweerder heeft deze gedraging van verzoeker gekwalificeerd als wangedrag. De verklaring van verzoeker dat hij Extra Joss heeft gesnoven, een legaal poeder met een hoge concentratie cafeïne dat bij normaal gebruik in water moet worden opgelost waarmee een energiedrank ontstaat, wordt niet aannemelijk geacht. Ook het niet naar waarheid verklaren in dit kader wordt aangemerkt als wangedrag. Het wangedrag wordt toerekenbaar geacht. Verweerder acht zich bevoegd om verzoeker ontslag te verlenen wegens wangedrag. Het organisatiebelang weegt volgens verweerder zwaarder dan het persoonlijk belang van verzoeker.
2.5.
Er is loopt geen strafrechtelijk onderzoek. Het Openbaar Ministerie heeft besloten
om geen nader onderzoek in te stellen wegens een gebrek aan capaciteit.
3. Verzoeker stelt dat het ontslag geen stand kan houden.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4.1.
Aan een militair kan ontslag worden verleend wegens wangedrag in de dienst, dan wel buiten de dienst voor zover dit gedrag schadelijk is of kan zijn voor zijn dienstvervulling of niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt.
4.2.
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven, is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Deze maatstaf geldt ook voor ontslag van een militair ambtenaar wegens wangedrag. [2]
4.3.
Verweerder voert een zero-tolerance beleid met betrekking tot (hard)drugs. Dat zeer stringente beleid is neergelegd in de Aanwijzing A/925 van 28 maart 2007, waarmee het beleid zoals eerder verwoord in de brief van de staatssecretaris van 16 april 1997 is neergelegd om harmonisering van de uitvoeringspraktijk ten goede te komen. In dat beleid staat dat bij militairen het aanwezig hebben en het gebruik van drugs, om welke reden dan ook, niet wordt getolereerd. Als hoofdregel geldt dan ook dat de militair die zich op enigerlei wijze inlaat met harddrugs, voor ontslag wordt voorgedragen.
5. Verweerder heeft op zitting de camerabeelden getoond en een usb-stick met deze beelden en een zakje Extra Joss overgelegd. Aan verzoeker is een usb-stick met deze beelden verstrekt.
6. Verzoeker heeft aangevoerd dat de heimelijk gemaakte videobeelden zijn te kwalificeren als onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal en dat dit tot bewijsuitsluiting moet leiden. Het betreft bovendien een situatie die zich heeft afgespeeld in een niet-openbare, besloten ruimte binnen de kazerne en daarom druist het gebruik van de beelden in tegen zijn recht op privacy.
6.1.
In afwijking van de strikte toetsingsmaatstaf voor bewijsmateriaal die in het strafrecht wordt gehanteerd, gelden in het ambtenarentuchtrecht ruimere maatstaven. [3]
Volgens vaste rechtspraak is het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs alleen dan niet toegestaan, als het is verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat gebruik ervan onder alle omstandigheden ontoelaatbaar is. [4] De voorzieningenrechter is van oordeel dat van dit laatste in dit geval niet is gebleken. Het is niet aannemelijk dat verweerder enige bemoeienis heeft gehad met het plaatsen van de camera door een collega militair (al dan niet in functie) of daarvan op de hoogte was en evenmin dat verweerder zelf de informatie (de opnamen) heeft vergaard. Dit betekent dat voor zover de gemaakte opnames in de gemeenschappelijke ruimte inbreuk maken op het recht op privéleven van verzoeker op grond van artikel 8 van het EVRM [5] , deze inbreuk niet zonder meer aan verweerder kan worden toegerekend. Een collega militair heeft de camerabeelden uit eigen beweging aan verweerder verstrekt. Verweerder mocht hierin aanleiding zien om een nader onderzoek in te stellen en deze opnames daarbij gebruiken. Het belang dat verweerder heeft bij de mogelijkheid te onderzoeken of een militair zich al dan niet schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit of wangedrag, weegt in dit geval zwaarder dan verzoekers belang bij bescherming van zijn privacy.
7. Verzoeker betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedraging. Het middel dat werd opgesnoven en te zien was op de camerabeelden was Extra Joss, een legaal en niet onder de Opiumwet vallend middel. Ook betwist hij dat hij niet naar waarheid heeft verklaard.
7.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de feiten deugdelijk heeft vastgesteld en daarmee de overtuiging heeft kunnen krijgen dat verzoeker zich aan de hem verweten gedraging van het aanwezig hebben en gebruiken van harddrugs schuldig heeft gemaakt. Dit geldt ook voor het verwijt dat verzoeker in dit kader niet naar waarheid heeft verklaard. Daartoe is het volgende redengevend.
7.2.
Niet in geschil is dat verzoeker op 10 december 2024 in de huiskamer vanaf een sleutel een poeder heeft gesnoven. Verzoeker heeft op 4 februari 2025 verklaard dat de Extra Joss die hij toen bij zich had in een witte plastic verpakking zat en dat de inhoud van de verpakking een beetje beige van kleur was. Op de zitting van de voorzieningenrechter heeft verzoeker meegedeeld dat het zakje wit/beige was, maar het zal wel wit/geel zijn geweest. Hij heeft het verkeerd verwoord, het is een lichte kleurafwijking en het was donker. Volgens verzoeker is de kleur niet duidelijk op de camerabeelden te zien. Of de verpakking gevouwen wordt of opengescheurd, ziet hij als een heel klein detail.
7.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de camerabeelden scherp en duidelijk zijn. Het grootste deel van de huiskamer is in beeld. Het is niet donker en de kleuren, ook wit en geel, zijn goed van elkaar te onderscheiden. Op de camerabeelden is te zien dat verzoeker en zijn collega vanaf een gang de huiskamer binnenkomen en de deur openlaten. Verzoeker doet de gordijnen dicht. De collega krijgt van verzoeker een witte verpakking in zijn handen en hij vouwt deze open. De verpakking wordt niet opengescheurd. De collega steekt een sleutel in de verpakking en snuift met behulp van de sleutel wat van de inhoud. Daarna geeft hij de sleutel en de verpakking aan verzoeker, die hetzelfde doet. De collega gaat naar de deuropening en kijkt links en rechts de gang in.
7.4.
In de verklaring van 4 februari 2025 heeft verzoeker verklaard dat hij een verpakking met Extra Joss had gekregen van [naam] , dat er iets van vijf verpakkingen (zakjes) in zo’n doosje zitten en dat het een plastic verpakking met een scheurrandje was (wit of beige van kleur met de tekst ‘Extra Joss’ erop). [6] De originele verpakking van Extra Joss is een fel geel plastic zakje, met zilverkleurige randen en een duidelijke rode opdruk in het gele vlak. Daargelaten dat verzoeker in zijn verklaring deze opvallende kenmerken van een zakje Extra Joss niet heeft genoemd, maar heeft verklaard dat het om een wit/beige zakje gaat, stelt de voorzieningenrechter vast dat op de beelden geen zakje Extra Joss te zien is, maar een wit zakje/envelopje dat wordt opengevouwen en niet opengescheurd. De beelden komen daarmee dan ook niet overeen met de verklaring die verzoeker daarover heeft gegeven. De verklaring van verzoeker ter zitting dat hij ten tijde van zijn eerdere verklaring niet precies meer wist hoe een zakje Extra Joss eruit ziet, maar dat dit niet wegneemt dat het om Extra Joss ging en dat aan de hand van de beelden niet is vast te stellen dat dit niet klopt, past naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin bij hetgeen op de beelden te zien is. Verweerder heeft gelet op het voorgaande terecht vastgesteld dat aannemelijk is dat verzoeker niet de waarheid heeft verklaard over de aard en herkomst van het poeder dat hij die avond heeft gesnoven. Bij gebrek aan een geloofwaardige verklaring over het op beeld vastgelegde incident, mocht verweerder ervan uitgaan dat het - op grond van de uiterlijke verschijningsvorm - gaat om het gebruik van (hard)drugs.
7.5.
Verzoeker heeft op eigen initiatief een drugstest gedaan op 19 december 2024 en deze had een negatief resultaat. Verzoeker stelt dat de hij gewezen had moeten worden op de mogelijkheid om een drugstest te doen. Het feit dat hij dit nu pas ruim een week na het incident heeft gedaan en dat daarmee de bewijswaarde van de test minder is dan als hij deze eerder na het incident had laten doen, kan hem gelet daarop niet worden tegengeworpen. De uitkomst van de test ondersteunt verder zijn verklaring, nu gevallen bekend zijn waarin na een veel langere periode nog sporen van drugsgebruik konden worden aangetroffen.
7.6.
De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in deze redenering. Voor verweerder bestaat geen verplichting om verzoeker te wijzen op de mogelijkheid een drugstest te ondergaan. Daar komt bij dat verweerder op zitting heeft toegelicht dat de Wad weliswaar de wettelijke mogelijkheid biedt om drugstesten te kunnen afnemen, maar dat de algemene maatregel van bestuur (de uitvoeringsregeling) nooit tot stand is gekomen. [7] Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder voorts geen andere waarde aan het resultaat van de drugstest hoeven toekennen dan hij heeft gedaan. Nu verzoeker heeft ontkend drugs te hebben gebruikt en daardoor ook niet duidelijk is wat er precies is gesnoven en in welke mate, is het negatieve resultaat van beperkte waarde. Onder deze omstandigheden en bij gebrek aan concrete informatie is immers niet uit te sluiten dat de tijd tussen het incident en de afname van de drugstest dusdanig was dat mogelijk drugsgebruik niet meer te traceren was of in ieder geval de kans op een positieve testuitslag aanmerkelijk zou verkleinen. Het is verder een feit van algemene bekendheid dat het al dan niet gebruiken van drugs minder makkelijk is aan te tonen met de daarvoor ontwikkelde testen naarmate het tijdsverloop tussen het moment van beweerdelijk gebruik en de afname van de test groter is. Verzoeker had dan ook redelijkerwijs kunnen weten dat de bewijswaarde van de drugstest aanzienlijk sterker was geweest als deze zo kort mogelijk na het incident was afgenomen. Het feit dat ruim een week is gewacht, kan dan ook niet voor rekening en risico van verweerder komen.
8. Verweerder heeft de gedragingen van verzoeker en ook de wijze waarop verzoeker in dit kader heeft verklaard mogen kwalificeren als wangedrag en dit toerekenbaar mogen achten. Gelet op het drugsbeleid was verweerder bevoegd om verzoeker ontslag te verlenen wegens wangedrag.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het ontslag wegens wangedrag niet onevenredig is aan de aard en de ernst van de gedragingen. Verweerder heeft belang bij een betrouwbare en integere organisatie, waarin een militair zich onder alle omstandigheden gedraagt zoals van een goed militair ambtenaar wordt verwacht. Verweerder heeft oog gehad voor het belang van verzoeker bij het behoud van zijn loopbaan bij Defensie, het behoud van zijn inkomsten en het kunnen voldoen aan zijn financiële verplichtingen. Het organisatiebelang mocht in redelijkheid zwaarder wegen dan het persoonlijk belang van verzoeker. Verzoeker heeft geen omstandigheden genoemd die niet door verweerder zijn meegewogen.

Conclusie

10. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar tegen het bestreden besluit geen redelijke kans van slagen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2025.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR), de Aanwijzing SG A/925 Uitvoering drugsbeleid Defensie (het drugsbeleid), de Aanwijzing SG A/984, de Gedragscode Defensie en de Gedragsregels Defensie Sociale Veiligheid & Integriteit.
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 14 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1747, r.o. 4.4.
3.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 15 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK1872, r.o. 2.5.
4.Zie onder meer de uitspraak van de Raad van 19 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:112, r.o. 4.3.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Zie pagina 7 en 11 van het gespreksverslag van 4 februari 2025.
7.Artikel 12d, tweede lid, derde lid, aanhef en onder a, en het vijfde lid, van de Wet ambtenaren defensie (Wad).