ECLI:NL:RBDHA:2025:12581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
NL25.10324
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag na Dublintraject

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een beroep van een vreemdeling tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De vreemdeling had op 25 april 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na een terugnameverzoek aan Bulgarije, dat op 21 juni 2023 werd geaccepteerd, heeft de minister van Asiel en Migratie op 21 augustus 2023 besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen en de vreemdeling aan Bulgarije over te dragen. Dit besluit werd onherroepelijk na een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Raad van State op 16 december 2023.

Op 24 december 2024 diende de vreemdeling opnieuw een aanvraag in. De minister deelde op 31 december 2024 mee dat hij niet voor het verstrijken van de overdrachtsdatum kon worden overgedragen. Op 11 februari 2025 werd een ingebrekestelling gestuurd wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. Hierdoor was het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk. De rechtbank benadrukte dat de termijn voor het nemen van een besluit was verlengd door een besluitmoratorium voor vreemdelingen uit Syrië. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees erop dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL25.10324

Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [v-nummer]), eiser,

en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 25 april 2023 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), ingediend.
Op 8 juni 2023 heeft verweerder bij de autoriteiten van Bulgarije een terugnameverzoek op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening [1] ingediend. De autoriteiten van Bulgarije hebben dit verzoek op 21 juni 2023 geaccepteerd.
Bij besluit van 21 augustus 2023 heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 en bepaald dat eiser aan Bulgarije wordt overgedragen. Dit besluit is met de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 16 december 2023 [2] onherroepelijk geworden.
Op 24 december 2024 heeft eiser andermaal een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Op 31 december 2024 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat het niet mogelijk is gebleken hem voor het verstrijken van de uiterste overdrachtsdatum over te dragen en dat hij zo snel mogelijk geïnformeerd zal worden over het verdere verloop van zijn asielprocedure.
Met dagtekening 11 februari 2025 is een ingebrekestelling naar verweerder gestuurd wegens het niet tijdig beslissen op een niet nader geduide aanvraag.
Eiser heeft vervolgens op 4 maart 2025 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. E.J.L. van de Glind, advocaat te Heerlen.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet in deze procedure aanleiding om met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) uitspraak te doen. Zij overweegt hiertoe als volgt.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat het beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
In artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, is bepaald dat op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking wordt gegeven.
In artikel 42, vierde lid, van de Vw 2000 is bepaald dat de termijn, bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden kan worden verlengd, indien:
a. complexe feitelijke of juridische kwesties aan de orde zijn;
b. een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden; of
c. de vertraging van de behandeling van de aanvraag aan de vreemdeling is toe te schrijven.
In artikel 43, eerste lid, van de Vw 2000 is bepaald dat voor bepaalde categorieën vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 hebben ingediend, de termijn, bedoeld in artikel 42, eerste lid, bij besluit van verweerder kan worden verlengd tot ten hoogste eenentwintig maanden, indien naar verwachting voor een korte periode onzekerheid zal bestaan over de situatie in het land van herkomst en op grond daarvan redelijkerwijs niet kan worden beslist of de aanvraag op een van de gronden genoemd in artikel 29 kan worden ingewilligd.
3. De rechtbank leidt uit de stukken af dat eiser de overdracht aan Bulgarije heeft belemmerd en is ondergedoken in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Als gevolg hiervan kon niet vastgesteld worden of Nederland verantwoordelijk was geworden na het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn. Immers, niet kon worden uitgesloten dat eiser zich in Bulgarije of in een andere lidstaat gemeld had, waardoor de verantwoordelijkheid voor behandeling van de aanvraag van 25 april 2023 niet op Nederland zou zijn overgegaan. Onder deze omstandigheden kon verweerder na het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn niet weten of eiser nog steeds zijn oorspronkelijke verzoek om internationale bescherming wilde handhaven en kon hij daar op dat moment ook niet een bepaalde beslissing over nemen. De nog altijd bestaande asielwens is pas duidelijk geworden toen eiser zich weer heeft gemeld en de aanvraag van 24 december 2024 heeft ingediend [3] .
4. Gelet op het voorgaande doet zich in deze zaak niet de situatie voor dat – zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2024 [4] – de aanvraag van 25 april 2023 weer is opengevallen en verweerder nogmaals hierop dient te beslissen. De rechtbank zal het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit (en de ingebrekestelling van 11 februari 2025) daarom gericht (moeten) achten tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 24 december 2024.
5. Verweerder heeft sinds 27 september 2022 herhaaldelijk gebruik gemaakt van de in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 neergelegde bevoegdheid om in asielzaken de beslistermijn met negen maanden te verlengen. Dit is gebeurd met opeenvolgende besluiten tot wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6. Gelet op de datum van de aanvraag is WBV 2023/26 [5] het in deze zaak toepasselijke wijzigingsbesluit. Met het informatiebericht van 18 juni 2025 [6] heeft verweerder echter bekend gemaakt dat dit wijzigingsbesluit is ingetrokken. Dit betekent de rechtbank niet meer toekomt aan een beoordeling van de rechtmatigheid van dit WBV. Gelet op wat onder 3. en 4. is overwogen, betekent dit ook dat verweerder in dit geval (in beginsel) binnen zes maanden na 24 december 2024 een beslissing op de aanvraag van eiser diende te nemen.
7. Een ingebrekestelling kan pas worden ingediend op de eerste dag na afloop van de termijn voor het nemen van een besluit [7] . Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat zelfs de termijn als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000 op 11 februari 2025 nog niet was verstreken. De ingebrekestelling van die datum is prematuur ingediend en daarom niet rechtsgeldig. Daarmee is bij het instellen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van eiser is dan ook niet-ontvankelijk.
8. De rechtbank wijst er voorts nog op, zij het gelet op het voorgaande ten overvloede, dat de termijn om op eisers aanvraag te beslissen is verlengd door het op 14 december 2024 in werking getreden besluitmoratorium [8] voor vreemdelingen die, zoals eiser, afkomstig zijn uit Syrië.
9. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op: 14 juli 2025
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan door een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de dag van bekendmaking verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 2 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1412.
5.Besluit van 27 december 2023, nummer WBV 2023/26 houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, Stcrt. 2024, 473.
6.IB 2025/28, gepubliceerd op https://puc.overheid.nl/ind/doc.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2001.
8.Besluit instellen besluitmoratorium en vertrekmoratorium vreemdelingen afkomstig uit Syrië, Stcrt. 2024, 41538.