ECLI:NL:RBDHA:2025:1233
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. F. Jansen, betoogde dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Kroatië zijn, waardoor de minister ten onrechte het interstatelijk vertrouwensbeginsel toepaste. De rechtbank heeft het beroep op 31 december 2024 behandeld, waarbij ook een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Kroatië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden toegepast. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat zijn overdracht naar Kroatië zou leiden tot een schending van zijn rechten onder het Handvest en het EVRM. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Kroatië een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling.
Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van eiser over de afhankelijkheidsrelatie met zijn broers in Nederland verworpen. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van een juridische afhankelijkheid in de zin van de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat de minister geen aanleiding had om het asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken, omdat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die een overdracht tot onevenredige hardheid zouden maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft.