ECLI:NL:RBDHA:2025:12173

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
NL24.49214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning op grond van Verblijfsregeling Mensenhandel met terugwerkende kracht en afwijzing aanvraag tot wijziging van het doel van de verblijfsvergunning naar ‘humanitair niet-tijdelijk’

Deze uitspraak betreft de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser op basis van de Verblijfsregeling Mensenhandel, met terugwerkende kracht per 2 juni 2023, en de afwijzing van zijn aanvraag tot wijziging van het doel van de verblijfsvergunning naar ‘humanitair niet-tijdelijk’. Eiser, geboren in Nigeria, had eerder een verblijfsvergunning gekregen, maar voldeed niet meer aan de voorwaarden waaronder deze was verleend. De rechtbank oordeelt dat de minister de verblijfsvergunning terecht heeft ingetrokken, omdat er onvoldoende bewijs was voor de aangifte van mensenhandel en eiser niet voldeed aan het paspoortvereiste. Eiser had op 18 november 2022 aangifte gedaan van mensenhandel, maar de Officier van Justitie besloot niet tot vervolging over te gaan. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning voldeed. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister niet verplicht was om eiser te horen in de bezwaarprocedure, omdat er geen twijfel bestond over de ongegrondheid van het bezwaar. De uitspraak bevestigt dat de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht rechtmatig was en dat de minister de afwijzing van de aanvraag tot wijziging van het doel van de verblijfsvergunning deugdelijk heeft gemotiveerd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49214

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

geboren op [datum] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. Ö. Sari).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de intrekking van eisers verblijfsvergunning op grond van de Verblijfsregeling Mensenhandel met terugwerkende kracht per 2 juni 2023 en de afwijzing van zijn aanvraag tot wijziging van het doel van zijn verblijfsvergunning naar ‘humanitair niet-tijdelijk’. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de verblijfsvergunning heeft mogen intrekken met terugwerkende kracht per 2 juni 2023 en de aanvraag tot wijziging van het doel van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft mogen afwijzen omdat eiser niet voldoet aan het paspoortvereiste. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 18 november 2022 aangifte van mensenhandel gedaan. In het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel heeft de minister eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’ voor de periode van 13 december 2022 tot 13 december 2023. Op 2 juni 2023 heeft de Officier van Justitie (OvJ) besloten de zaak op te leggen en niet over te gaan tot vervolging naar aanleiding van de aangifte van mensenhandel, omdat er onvoldoende bewijs is.
2.1.
De minister heeft met het besluit van 6 december 2023 de verblijfsvergunning van eiser in het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel ingetrokken en de aanvraag van eiser tot wijziging van de beperking van de verblijfsvergunning naar ‘humanitair niet-tijdelijk’, afgewezen. Met het bestreden besluit van 12 november 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de intrekking van de verblijfsvergunning en de afwijzing van de wijziging gebleven.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Op 7 januari 2025 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2025, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (bijgestaan door een tolk), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht
3. Eiser is het niet eens met de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier met terugwerkende kracht in het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel. Hij stelt hiertoe dat hij helemaal geen rekening heeft hoeven houden met een intrekking met terugwerkende kracht.
3.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het stelsel van de Vw [2] volgt dat de wetgever met het geven van de bevoegdheid om een verblijfsvergunning in te trekken, omdat niet meer wordt voldaan aan het doel waarvoor de vergunning is verleend, óók heeft bedoeld een besluit tot intrekking te kunnen laten terugwerken tot het tijdstip waarop niet meer aan dat doel werd voldaan. [3] Niet in geschil is dat vanwege het bestaan van onvoldoende bewijs niet is overgegaan tot vervolging naar aanleiding van de aangifte van eiser. Nu er geen sprake meer is van een strafrechtelijk onderzoek naar mensenhandel voldoet eiser op 2 juni 2023 niet meer aan de voorwaarde voor de aan hem verleende verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb. [4] De minister mocht daarom op grond van artikel 19, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw, de vergunning van eiser met terugwerkende kracht intrekken. [5] Dat eiser stelt dat de intrekking van zijn verblijfsvergunning met terugwerkende kracht in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, slaagt niet. De minister heeft op de zitting gesteld dat reeds in het voornemen van 6 juli 2023 aan eiser is medegedeeld dat vanaf 2 juni 2023, de datum van de beslissing van de OvJ, niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de verblijfsvergunning aan eiser was verleend, en dat om die reden de minister voornemens is de vergunning per laatstgenoemde datum in te trekken. De rechtbank volgt de minister hierin.
Afwijzing aanvraag om het doel van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te wijzigen naar ‘humanitair niet-tijdelijk’4. Eiser voert aan dat de minister zijn aanvraag tot wijziging van het doel van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd naar ‘humanitair niet-tijdelijk’ ten onrechte heeft afgewezen. Hij stelt dat door de minister ten onrechte wordt vastgehouden aan het paspoortvereiste. Het enkele gegeven dat eisers asielaanvraag is afgewezen betekent niet dat een gedwongen terugkeer naar Nigeria om een paspoort op te halen in strijd mag komen met artikel 3 van het EVRM. [6] De minister moet aan de hand van de door eiser aangevoerde argumenten zelf toetsen of het paspoortvereiste aan hem mag worden tegengeworpen.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 16, eerste lid, van de Vw staat onder welke omstandigheden een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 kan worden afgewezen. In artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw staat dat de aanvraag kan worden afgewezen als de vreemdeling niet beschikt over een geldig grensoverschrijdingsdocument. Uit artikel 3.51, vierde lid, van het Vb in samenhang gelezen met artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder f, van het VV [7] blijkt dat een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk kan worden verleend na verblijf als slachtoffer of slachtoffer aangever van mensenhandel. In paragraaf B9/12 van de Vc zijn de voorwaarden opgenomen waaraan bij die vergunning moet zijn voldaan.
4.2.
Niet in geschil is dat eiser ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet beschikte over een geldig document voor grensoverschrijding (paspoort). Het niet beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding vormt een zelfstandige grond voor afwijzing van de aanvraag van eiser. Voor zover eiser stelt dat het mensenhandelrelaas moet worden beoordeeld in het kader van het paspoortvereiste, overweegt de rechtbank dat de minister met het besluit van 7 december 2018 het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig heeft geacht. Daarbij is ook beoordeeld of eiser bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Het door eiser ingesteld beroep tegen dat besluit is bij uitspraak van 4 februari 2020 door deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, ongegrond verklaard. [8] Daar komt bij dat de minister in het bestreden besluit deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Nigeria het slachtoffer van mensenhandel is geworden op de wijze waarop hij heeft beschreven. Wat eiser op zitting heeft gesteld over de bedreigingen van de cult, maakt dit niet anders. De minister heeft dit namelijk in de besluitvorming al meegewogen en is daarmee onderdeel geweest van de beoordeling. De stelling van eiser op de zitting dat hij in 2019 waarschijnlijk PTSS [9] heeft ontwikkeld en daardoor mogelijk niet coherent heeft kunnen verklaren, heeft hij niet nader onderbouwd met stukken. Het beroep van eiser op de uitspraak van de Afdeling van 7 mei 2025 [10] , slaagt niet. In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister een risicoanalyse moet verrichten wanneer zij geloofwaardig acht dat een vreemdeling slachtoffer is van Nigeriaanse mensenhandelaren. Nu de minister, zoals hiervoor is overwogen, niet geloofwaardig heeft geacht dat eiser slachtoffer is geworden van mensenhandelaren, hoefde zij geen risicoanalyse te maken.
4.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister in het bestreden besluit deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser niet wordt vrijgesteld van het vereiste te beschikken over het paspoort dan wel hem dit vereiste tijdelijk niet tegen te werpen. De minister heeft in dit verband mogen stellen dat, nu eisers asielrelaas niet geloofwaardig is geacht, niet is komen vast te staan dat zijn terugkeer naar Nigeria een schending oplevert van artikel 3 van het EVRM. Anders dan eiser stelt, heeft de minister terecht het paspoortvereiste aan eiser tegengeworpen. Dat eiser al zeven jaar in Nederland is en bij [naam organisatie] verblijft en dat bij hem, naar hij stelt, sprake is van ernstige psychiatrische problemen, heeft de minister niet op een ander standpunt hoeven brengen. Eiser heeft niet met medische stukken aannemelijk gemaakt dat de gestelde psychiatrische problemen te maken heeft met wat hij in Nigeria heeft meegemaakt. De minister heeft op de zitting gesteld dat eiser in 2020 is gepresenteerd bij de Nigeriaanse ambassade en dat hij toen heeft verklaard uit Guinee te komen. Verder heeft de minister op de zitting gesteld dat eiser geen poging heeft ondernomen om aan een paspoort te komen. Daarbij heeft zij gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2018. [11] De rechtbank volgt de minister hierin. De stelling op zitting dat eiser vanwege zijn PTSS geen zelfstandige poging heeft ondernomen om aan een paspoort te komen, volgt de rechtbank niet. Dit is namelijk niet nader onderbouwd met stukken. Dat eiser op zitting heeft gesteld dat hij bang is om naar de Nigeriaanse ambassade te gaan om een paspoort aan te vragen, leidt niet tot een ander oordeel.
Hoorplicht
5. Eiser voert aan dat de minister hem in de bezwaarprocedure had moeten horen. Gelet op wat in de bezwaarprocedure is aangevoerd, kon op voorhand niet worden gezegd dat er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander besluit.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. De minister mag slechts van het horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [12] Dit is onder meer het geval als het bezwaar niet gemotiveerd is of er sprake is van een herhaling van zetten. De minister hoeft dan niet te horen. Gelet op de motivering van het besluit en op wat door eiser is aangevoerd in de bezwaarfase, heeft de minister kunnen vaststellen dat er redelijkerwijs geen twijfel bestond dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift slechts een herhaling van zetten gegeven en heeft zijn bezwaar niet nader onderbouwd. Ook heeft de gemachtigde van eiser in bezwaar niet verduidelijkt wat eiser bij een eventuele hoorzitting nog had willen toelichten. De minister heeft daarom van het horen in de bezwaarfase mogen afzien. Dat eiser al jaren in Nederland is en bij [naam organisatie] verblijft, maakt dit, zonder daarbij af te willen doen aan zijn (gestelde) problemen, niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit van de minister in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL24.49216.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1044.
4.Vreemdelingenbesluit 2000.
5.Zie paragraaf B8/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Voorschrift Vreemdelingen 2000.
8.NL19.116.
9.Posttraumatische stresssyndroom.
11.ECLI:NL:RVS:2018, onder 2.1 en 2.2.
12.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.