6.3.De overige gronden van eiseres leiden ook niet tot de conclusie dat de belangenafweging van de minister geen stand kan houden. Eiseres heeft weliswaar terecht aangevoerd dat haar banden met Nederland op zichzelf niet bijzonder hoeven te zijn en dat het moet gaan om een bijzondere situatie, maar dat is ook wat de minister heeft beoordeeld. De minister heeft vervolgens kunnen concluderen dat daarvan geen sprake is. Met sociale contacten en het verzorgen van naailessen, onderscheidt eiseres zich namelijk niet op bijzondere wijze van andere ouderen die enige tijd in Nederland verblijven. De minister heeft daarnaast van belang mogen achten dat eiseres al sinds 2009 weet dat zij Nederland moet verlaten en dat zij had kunnen voorzien dat zij met het verstrijken van de jaren meer beperkt zou kunnen worden. Dat het voor eiseres inmiddels mogelijk meer zal vragen om een nieuw leven op te bouwen in Armenië, is daarom geen omstandigheid die ertoe leidt dat eiseres haar privéleven in Nederland voort zou moeten kunnen zetten. De minister heeft overigens wel degelijk in eiseres haar voordeel meegewogen dat zij lange tijd in Nederland heeft verbleven, maar de minister heeft mogen concluderen dat die omstandigheid niet voldoende zwaar weegt om tot een andere uitkomst te komen. De rechtbank overweegt tot slot dat de lange duur van de procedure een rol speelt bij de beoordeling van de overschrijding van de redelijke termijn. Dat is in deze zaak geen omstandigheid die de inhoudelijke belangenafweging van artikel 8 van het EVRM anders kan maken.
7. Eiseres voert aan dat zij alles heeft gedaan wat mogelijk is om in het bezit te komen van een reisdocument, maar Armenië en Azerbeidzjan zien haar beiden niet als onderdaan. Zij heeft diverse instanties aangeschreven om in het bezit te komen van documenten die haar identiteit bevestigen, zij heeft ambassades diverse malen benaderd en zij heeft samengewerkt met DT&V. Dat de minister overweegt dat eiseres te weinig zou hebben gedaan, is dan ook onvoldoende gemotiveerd.
8. De rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte aan eiseres heeft tegengeworpen dat zij niet voldoet aan het paspoortvereiste. Het is niet in geschil dat eiseres niet in het bezit is van een paspoort, waardoor het aan eiseres is om aan te tonen dat zij niet in het bezit kan worden gesteld van een reisdocument door Armenië of Azerbeidzjan. De minister heeft alle door eiseres overgelegde stukken bij het besluit betrokken en is deugdelijk gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat de door eiseres aangedragen stukken onvoldoende zijn om aan te tonen dat zij niet in het bezit kan worden gesteld van een reisdocument. Eiseres verblijft namelijk al in ieder geval sinds 2009 in Nederland en zij heeft ten aanzien van Armenië slechts een LP-aanvraag uit 2010 en een aanvraag uit 2013 overgelegd. Hiermee heeft zij niet voldoende aangetoond dat zij geen reisdocument zal kunnen krijgen van de Armeense autoriteiten. Daarvoor zijn immers ook recentere pogingen tot het verkrijgen van een dergelijk document nodig. Verder heeft de minister mogen betrekken dat veel van de correspondentie met de Azerbeidzjaanse autoriteiten afkomstig is van DT&V. Daaruit blijkt niet wat eiseres zelf heeft gedaan om een reisdocument bij de Azerbeidzjaanse autoriteiten te verkrijgen. Hoewel eiseres verschillende instanties heeft aangeschreven, zoals een universiteit, een middelbare school en een burgemeester, heeft de minister kunnen concluderen dat hieruit niet blijkt dat eiseres niet meer in het bezit zal kunnen worden gesteld van een reisdocument door de Azerbeidzjaanse autoriteiten.
9. Overigens heeft eiseres de beroepsgrond op de zitting zo uitgelegd, dat geen beroep word gedaan op het buitenschuldbeleid. De rechtbank beoordeelt dat daarom niet.
10. Eiseres stelt dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. De procedure duurt veel te lang en dit is aan de minister te wijten. Eiseres verzoekt om schadevergoeding.
11. De vraag of de zaak binnen een redelijke termijn is behandeld, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Uit vaste rechtspraak van de Afdelingvolgt als uitgangspunt dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar mag duren.