ECLI:NL:RBDHA:2025:12053

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
AWB 25/6465
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van artikel 8 EVRM

Op 8 juli 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van eiseres, die een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel 'privéleven' in het kader van artikel 8 van het EVRM. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag afgewezen, en eiseres was het hier niet mee eens. De rechtbank oordeelde dat de minister de afwijzing deugdelijk had gemotiveerd en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres uitviel. Eiseres had geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf en er was geen actuele medische informatie overgelegd die haar situatie zou onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat de uitzetting van eiseres niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, aangezien eiseres geen familieleven in Nederland had en haar banden met Nederland beperkt waren tot sociale contacten. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wogen dan die van eiseres. Eiseres kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde echter dat de redelijke termijn van de procedure was overschreden en veroordeelde de Nederlandse staat tot betaling van € 1.000,- schadevergoeding aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25/6465

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2025 in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel ‘privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM’ [1] . Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing in stand kan blijven
.Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel ‘privéleven in het kader van artikel 8 van het EVRM’. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 11 augustus 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 maart 2025 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om voorlopige voorziening (AWB 25/6466), op 1 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

De besluitvorming
3. De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft en zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling daarvan. [2] Eiseres heeft geen actuele medische informatie en de benodigde formulieren opgestuurd, waardoor geen BMA-advies [3] kan worden opgevraagd en niet kan worden beoordeeld of eiseres in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de medische situatie. Dat komt voor eiseres haar rekening en risico. De uitzetting van eiseres is ook niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Het is niet gebleken dat eiseres familieleven heeft in Nederland. Hoewel eiseres privéleven heeft in Nederland, leidt de uitzetting niet tot een schending van artikel 8 van het EVRM. De minister maakt namelijk een belangenafweging. Eiseres is naar eigen zeggen sinds 2008 in Nederland, maar zij heeft nooit een verblijfsvergunning gehad. Het betreft dus een eerste toelating, waardoor eiseres haar uitgangspositie minder sterk is. Bovendien wist eiseres al in 2009 dat haar asielaanvraag was afgewezen en dat zij Nederland moest verlaten. Eiseres haar banden met Nederland zijn beperkt tot sociale contacten en het geven van naailessen. Van worteling in de Nederlandse samenleving is geen sprake. Eiseres heeft daarnaast het grootste deel van haar leven buiten Nederland doorgebracht en is op latere leeftijd als meerderjarige naar Nederland gekomen. De minister gaat er daarom vanuit dat eiseres nog banden heeft met het land van herkomst en dat zij in dat land privéleven kan opbouwen. Ook gaat de minister ervan uit dat eisers zich buiten Nederland kan handhaven. De beoordeling en afweging van de belangen, leidt tot de conclusie dat het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan eiseres haar belang. Er zijn geen andere omstandigheden bekend die maken dat de afwijzing vanwege het ontbreken van een mvv onredelijk hard is. Daarnaast wijst de minister de aanvraag ook af omdat eiseres niet beschikt over een geldig paspoort en eiseres niet heeft aangetoond dat zij niet meer in het bezit van een geldig paspoort kan worden gesteld. [4] Eiseres heeft op
7 oktober 2009 een terugkeerbesluit gekregen. De vertrektermijn is inmiddels verstreken en eiseres is niet vertrokken. Daarom legt de minister een inreisverbod op voor de duur van twee jaren.
Moest eiseres worden vrijgesteld van het mvv-vereiste wegens haar medische situatie?
4. Voor zover eisers heeft bedoeld te betogen dat zij vanwege het bestaan van een medische noodsituatie moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste, slaagt dat betoog niet. De rechtbank is van oordeel dat een verwijzing naar medische stukken uit 2011, de blijvende klachten en de leeftijd van eiseres (76 jaar) hiervoor onvoldoende zijn. De minister heeft terecht overwogen dat eiseres geen recente medische stukken heeft overgelegd en zij daarvoor wel in de gelegenheid is gesteld, waardoor niet is gebleken van een medische noodsituatie op dit moment.
Moest eiseres worden vrijgesteld van het mvv-vereiste wegens schending 8 EVRM?
5. Eiseres voert aan dat de gemaakte belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM onvoldoende deugdelijk gemotiveerd is en dat niet alle omstandigheden zijn meegenomen. Allereerst stelt eiseres dat de minister in het bestreden besluit een cirkelredenatie maakt. Eiseres voldoet namelijk niet aan de regels vanwege de belangenafweging die door de minister is gemaakt, en de belangenafweging valt in haar nadeel uit omdat zij niet aan de regels voldoet. Daarnaast stelt eiseres dat haar medische klachten ten onrechte niet zijn meegenomen. Zij wijst op de verklaringen van INLIA en Thuiszorg. Van een vrouw op deze leeftijd en met een slechte gezondheid, mag niet verwacht worden dat zij gaat werken en zichzelf staande kan houden. Door dat wel van eiseres te verwachten, is sprake van discriminatie. Eiseres meent ook dat ten onrechte als voorwaarde wordt gesteld dat haar banden met Nederland bijzonder moeten zijn. Volgens eiseres moet de toets zijn of de situatie bijzonder is, en dat is volgens haar het geval. Haar 16-jarige verblijf in Nederland en haar hoge leeftijd moeten daarbij in haar voordeel worden meegewogen, ondanks haar verblijf zonder verblijfsvergunning. Eiseres wijst ten slotte op het overschrijden van de redelijke termijn van de procedure en zij stelt dat dit moet worden meegewogen in de belangenafweging.
6. De beroepsgrond slaagt niet. Eiseres is in ieder geval sinds 2009 in Nederland en zij heeft hier nooit een verblijfsvergunning gehad. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft geoordeeld dat wanneer het privéleven wordt opgebouwd tijdens illegaal verblijf of een periode waarin de verblijfsrechtelijke status onzeker is, dat privéleven alleen in uitzonderlijke gevallen kan leiden tot een verplichting tot het laten voortzetten van dat privéleven. [5] De rechtbank is van oordeel dat de minister in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd tot de conclusie is gekomen dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres uitvalt. De door eiseres aangedragen argumenten doen daar niet aan af, dat legt de rechtbank hieronder uit.
6.1.
De rechtbank concludeert ten eerste dat in het bestreden besluit niet is gebleken van een cirkelredenering. De minister heeft een inhoudelijke belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van eiseres zijn betrokken. Dat de minister daarbij heeft overwogen dat het in het belang van de Nederlandse staat is dat slechts een vergunning wordt verleend indien aan de daarvoor geldende regels wordt voldaan, maakt niet dat sprake is van een cirkelredenering.
6.2.
Eiseres heeft ook niet onderbouwd dat zij zich in Armenië niet staande zou kunnen houden. Zij heeft gewezen op stukken van INLIA en Thuiszorg, maar op de zitting is gebleken dat het hier gaat om de verklaringen tijdens de hoorzitting. Uit de hoorzitting blijkt enkel dat eiseres enige ondersteuning krijgt bij het aankleden en bijvoorbeeld bij boodschappen doen. Daar valt niet uit af te leiden dat eiseres zich in Armenië niet staande zou kunnen houden. De rechtbank acht van belang dat eiseres zich in Nederland ook staande kan houden en dat niet is gebleken dat zij dat in Armenië niet op dezelfde wijze zou kunnen. Dat de minister van eiseres zou verwachten dat zij in Armenië gaat werken en dat eiseres daarmee wordt gediscrimineerd, volgt de rechtbank niet. De minister verwacht wel van eiseres dat zij zich in Armenië kan handhaven. Met een enkele verwijzing naar eiseres’ leeftijd, heeft zij niet onderbouwd waarom dat niet van haar verwacht kan worden en waarom daarmee sprake is van discriminatie.
6.3.
De overige gronden van eiseres leiden ook niet tot de conclusie dat de belangenafweging van de minister geen stand kan houden. Eiseres heeft weliswaar terecht aangevoerd dat haar banden met Nederland op zichzelf niet bijzonder hoeven te zijn en dat het moet gaan om een bijzondere situatie, maar dat is ook wat de minister heeft beoordeeld. De minister heeft vervolgens kunnen concluderen dat daarvan geen sprake is. Met sociale contacten en het verzorgen van naailessen, onderscheidt eiseres zich namelijk niet op bijzondere wijze van andere ouderen die enige tijd in Nederland verblijven. De minister heeft daarnaast van belang mogen achten dat eiseres al sinds 2009 weet dat zij Nederland moet verlaten en dat zij had kunnen voorzien dat zij met het verstrijken van de jaren meer beperkt zou kunnen worden. Dat het voor eiseres inmiddels mogelijk meer zal vragen om een nieuw leven op te bouwen in Armenië, is daarom geen omstandigheid die ertoe leidt dat eiseres haar privéleven in Nederland voort zou moeten kunnen zetten. De minister heeft overigens wel degelijk in eiseres haar voordeel meegewogen dat zij lange tijd in Nederland heeft verbleven, maar de minister heeft mogen concluderen dat die omstandigheid niet voldoende zwaar weegt om tot een andere uitkomst te komen. De rechtbank overweegt tot slot dat de lange duur van de procedure een rol speelt bij de beoordeling van de overschrijding van de redelijke termijn. Dat is in deze zaak geen omstandigheid die de inhoudelijke belangenafweging van artikel 8 van het EVRM anders kan maken.
Paspoortvereiste
7. Eiseres voert aan dat zij alles heeft gedaan wat mogelijk is om in het bezit te komen van een reisdocument, maar Armenië en Azerbeidzjan zien haar beiden niet als onderdaan. Zij heeft diverse instanties aangeschreven om in het bezit te komen van documenten die haar identiteit bevestigen, zij heeft ambassades diverse malen benaderd en zij heeft samengewerkt met DT&V [6] . Dat de minister overweegt dat eiseres te weinig zou hebben gedaan, is dan ook onvoldoende gemotiveerd.
8. De rechtbank oordeelt dat de minister niet ten onrechte aan eiseres heeft tegengeworpen dat zij niet voldoet aan het paspoortvereiste. Het is niet in geschil dat eiseres niet in het bezit is van een paspoort, waardoor het aan eiseres is om aan te tonen dat zij niet in het bezit kan worden gesteld van een reisdocument door Armenië of Azerbeidzjan. De minister heeft alle door eiseres overgelegde stukken bij het besluit betrokken en is deugdelijk gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat de door eiseres aangedragen stukken onvoldoende zijn om aan te tonen dat zij niet in het bezit kan worden gesteld van een reisdocument. Eiseres verblijft namelijk al in ieder geval sinds 2009 in Nederland en zij heeft ten aanzien van Armenië slechts een LP-aanvraag uit 2010 en een aanvraag uit 2013 overgelegd. Hiermee heeft zij niet voldoende aangetoond dat zij geen reisdocument zal kunnen krijgen van de Armeense autoriteiten. Daarvoor zijn immers ook recentere pogingen tot het verkrijgen van een dergelijk document nodig. Verder heeft de minister mogen betrekken dat veel van de correspondentie met de Azerbeidzjaanse autoriteiten afkomstig is van DT&V. Daaruit blijkt niet wat eiseres zelf heeft gedaan om een reisdocument bij de Azerbeidzjaanse autoriteiten te verkrijgen. Hoewel eiseres verschillende instanties heeft aangeschreven, zoals een universiteit, een middelbare school en een burgemeester, heeft de minister kunnen concluderen dat hieruit niet blijkt dat eiseres niet meer in het bezit zal kunnen worden gesteld van een reisdocument door de Azerbeidzjaanse autoriteiten.
9. Overigens heeft eiseres de beroepsgrond op de zitting zo uitgelegd, dat geen beroep word gedaan op het buitenschuldbeleid. De rechtbank beoordeelt dat daarom niet.
Redelijke termijn
10. Eiseres stelt dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. De procedure duurt veel te lang en dit is aan de minister te wijten. Eiseres verzoekt om schadevergoeding.
11. De vraag of de zaak binnen een redelijke termijn is behandeld, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [7] volgt als uitgangspunt dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar mag duren.
11.1.
In dit geval heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de afwijzing op 19 augustus 2022. De redelijke termijn van twee jaar voor zowel de bezwaar- en beroepsprocedure eindigde op 19 augustus 2024. De rechtbank stelt vast dat op het moment dat op het bezwaar werd beslist, 17 maart 2025, de redelijke termijn van zowel de bezwaar- als de beroepsfase al was overschreden. Gerekend vanaf 19 augustus 2024 tot aan deze uitspraak van de rechtbank is de redelijke termijn met ongeveer 11 maanden overschreden. Wanneer de redelijke termijn is overschreden, geldt een immateriële vergoeding van € 500,- voor ieder half jaar waarmee de redelijke termijn wordt overschreden. Het totaal van de overschrijding moet naar boven worden afgerond. Gelet op de overschrijding in deze zaak heeft eiseres recht op schadevergoeding van € 1.000,-.
11.2. De overschrijding van de redelijke termijn is volledig toe te rekenen aan de minister, omdat de bezwaarfase meer dan twee jaar heeft geduurd en de beroepsfase slechts een aantal maanden. Het namens de minister gestelde maakt niet dat de overschrijding niet aan de minister toegerekend kan worden, omdat de minister niet heeft toegelicht waarom het vragen om uitstel voor de bezwaargronden en het indienen van nadere stukken tot deze ruime overschrijding van de termijn zou hebben geleid. De Nederlandse staat (minister van Asiel en Migratie) zal daarom tot betaling van het hiervoor genoemde bedrag worden veroordeeld.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. De Nederlandse staat (minister van Asiel en Migratie) wordt wel veroordeeld tot het betalen van € 1.000,- schadevergoeding aan eiseres.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Nederlandse staat (minister van Asiel en Migratie) tot het betalen van
€ 1.000,- aan schadevergoeding aaneiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar en bekendgemaakt op: 8 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.In artikel 17 van de Vw, artikel 3.71 van het Vb en paragraaf B1/4.1 van de Vc staan regels over vrijstelling van het mvv-vereiste.
3.Advies van het Bureau Medische Advisering van de minister.
4.Zie artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw en artikel 3.72 van het Vb.
6.Dienst Terugkeer & Vertrek.