ECLI:NL:RBDHA:2025:12033

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
NL25.23724
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met Marokkaanse nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 23 mei 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De minister heeft de maatregel op 28 mei 2025 opgeheven, maar de rechtbank moest beoordelen of de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig was geweest en of eiser recht had op schadevergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring op een juiste grondslag berustte, aangezien eiser als Dublinclaimant in bewaring was gesteld. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser voerde aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank oordeelde dat de minister dit voldoende had gemotiveerd. De rechtbank heeft ook ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring onrechtmatig was tot het moment van sluiten van het onderzoek en kwam tot de conclusie dat dit niet het geval was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door rechter D. Verduijn, in aanwezigheid van griffier K.F.K. Hoogbruin, en is openbaar gemaakt op 12 juni 2025. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23724
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser, (gemachtigde: mr. N. den Ouden),

en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 28 mei 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.W. Omvlee, als waarnemer voor zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1999.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

De grondslag van de maatregel van bewaring

3. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring op een verkeerde grondslag berust. Eiser is in bewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw. Vervolgens is de maatregel van bewaring op 28 mei 2025 opgeheven, omdat is gebleken dat eiser niet kan worden overgedragen aan Italië. Volgens eiser had de minister dit van meet af aan kunnen weten en hem daarom op grond van artikel 59b van de Vw in bewaring moeten stellen.
4. Bij de beoordeling of een vreemdeling op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000 in bewaring kan worden gesteld is bepalend of Verordening (EU) 604/2013 (de Dublinverordening) op hem van toepassing is.1 Bij samenloop van bewaringsgrondslagen als vermeld in de artikelen 59a en 59b van de Vw 2000 is bepalend of de Dublinverordening op een vreemdeling van toepassing is.2
5. Naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan de gronden om eiser als Dublinclaimant in bewaring te stellen. Uit onderzoek in Eurodac van 23 mei 2025 blijkt dat eiser op 10 mei 2024 in Slovenië en op 29 januari 2025 in Italië verzoeken om internationale bescherming heeft ingediend. Op dat moment was nog niet duidelijk of Slovenië of Italië verantwoordelijk was voor eisers verzoek om internationale bescherming. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat hij vervolgens nog onderzoek moest doen naar de verantwoordelijke lidstaat. Uit een intern bericht van 27 mei 2025 volgt dat na onderzoek door de Dublinafdeling van de IND is gebleken dat Italië verantwoordelijk is voor eisers verzoek om internationale bescherming. Omdat op dit moment geen overdracht mogelijk is aan Italië, is eiser opgenomen in de nationale procedure. De beroepsgrond slaagt niet.

De gronden van de maatregel van bewaring

6. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser betwist de zware grond 3a. Verder stelt eiser dat ten onrechte zware grond 3d is aangekruist in de Arabische vertaling van de maatregel van bewaring die aan eiser is uitgereikt. Het is daarom voor eiser onduidelijk welke gronden zijn tegengeworpen.
8. Ter zitting heeft de minister de lichte grond 4d laten vallen. Verder heeft de minister toegelicht dat de zware grond 3d niet is tegengeworpen en bij vergissing in de vertaling is aangekruist.
9. De rechtbank overweegt als volgt. De feitelijke juistheid van de grond 3a blijkt voldoende uit de motivering van de maatregel van bewaring. Eiser had in Slovenië een asielaanvraag ingediend en diende de uitkomst van zijn asielaanvraag in Slovenië af te wachten. Daaruit volgt dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is ingereisd. De niet bestreden zware grond 3b is ook feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a en 3b en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
1. zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:919.
2 zie de Afdelingsuitspraak van 28 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2162.
10. De rechtbank is verder van oordeel dat voldoende duidelijk is welke gronden aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd. Voor zover dit onjuist is aangekruist in de vertaling van de maatregel van bewaring, maakt dit het bestreden besluit niet onrechtmatig. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
11. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring.
12. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van bewaring en de motivering daarvan volgt dat er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
13. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 juni 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.