ECLI:NL:RBDHA:2025:1201

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
NL23.15283
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van een Zuid-Soedanese minderjarige met vrees voor bloedwraak en rekrutering

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2025, wordt het beroep van een Zuid-Soedanese minderjarige eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag afgewezen op 26 april 2023, met een terugkeerbesluit, en in een aanvullend besluit op 1 juni 2023 werd gesteld dat eiser niet in aanmerking kwam voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid. De rechtbank heeft op 10 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat de vrees van eiser voor bloedwraak en gedwongen rekrutering niet aannemelijk is. De rechtbank stelt vast dat de minister niet heeft aangetoond dat de situatie in Zuid-Soedan niet als uitzonderlijk onveilig kan worden gekwalificeerd, zoals bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15283

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. van Dijk),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding1.In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Met het bestreden besluit van 26 april 2023 heeft de minister deze aanvraag afgewezen als ongegrond en aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd.

1.1.
Bij aanvullend besluit van 1 juni 2023 heeft de minister beslist dat eiser niet op grond van het buitenschuldbeleid [1] in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning. Het beroep van eiser ziet ook op dit besluit. [2]
1.2.
De minister heeft drie verweerschriften ingediend. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Beoordeling rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser aan de hand van zijn beroepsgronden.
2.1.
Het beroep is gegrond, omdat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde vrees heeft voor vervolging, of een reëel risico loopt op ernstige schade, als bedoeld in artikel 15 van de KRi [3] en artikel 3 van het EVRM. [4] De minister heeft zich ook onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van confrontatie met eerdere wandaden. [5] Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Waar gaat deze uitspraak over?
3. Deze uitspraak gaat over de beoordeling van de individuele vrees van eiser en over de algemene veiligheidssituatie in Zuid-Soedan. Niet in geschil is dat in Zuid-Soedan sprake is van een binnenlands gewapend (stammen)conflict en van willekeurig geweld. Tegen deze achtergrond stelt eiser te vrezen voor vervolging of ernstige schade vanwege zijn afkomst, bloedwraak, nieuwe rekrutering en de algemene situatie. Tussen partijen is in geschil of deze vrees aannemelijk is, en of in Zuid-Soedan sprake is van een meest, of minder uitzonderlijke (onveilige) situatie, als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de KRi. In dit verband komen het arrest X en Y van het Hof van Justitie [6] en de uitspraak van de Afdeling [7] van 17 juli 2024 aan de orde. [8]
3.1.
Uit het arrest X en Y volgt dat in de beoordeling van het risico op ernstige schade twee fases moeten worden onderscheiden. In de eerste fase moet de minister alle relevante elementen onderzoeken die betrekking hebben op de individuele situatie en de algemene situatie in het land van herkomst. Daarbij is het aan de vreemdeling om, in samenwerking, alle elementen naar voren te brengen en deze zoveel mogelijk te onderbouwen met zijn verklaringen en documentatie. In de tweede fase moet de minister vaststellen bij welke soort van de in artikel 15 van de KRi omschreven ernstige schade deze omstandigheden eventueel passen, zodat bezien kan worden of het risico onder onderdeel a, b of c van dit artikel valt. [9]
3.2.
In deze uitspraak geeft de rechtbank eerst een samenvatting van het asielrelaas en de besluitvorming. Daarna gaat de rechtbank in op wat partijen hebben aangevoerd over de asielmotieven van eiser. Met betrekking tot de algemene situatie en het bestaan van een meest, of minder uitzonderlijke situatie, verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van heden. [10] De rechtbank oordeelt tot slot over de conclusie van de minister, dat geen sprake is van een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade.
Asielrelaas
4. Eiser heeft de Zuid-Soedanese nationaliteit en is geboren op [datum] . Hij behoort tot de Nuer stam en is afkomstig uit het dorp Nyandiar, in de staat Unity. Dit dorp ligt nabij Leer en Bentiu. Eiser heeft in Nederland op 11 december 2021 asiel aangevraagd.
4.1.
Eiser vreest bij terugkeer wegens aanhoudende stammenconflicten, voor bloedwraak, om opnieuw gedwongen te worden gerekruteerd en voor de algemene veiligheidssituatie in Zuid-Soedan. In dit verband heeft eiser verklaard dat hij in 2014 ontheemd is geraakt door stammengeweld en dat zijn oom toen is vermoord door de Jagey clan in een conflict over vee. Verder heeft eiser verklaard dat hij als minderjarige gedwongen is gerekruteerd door een gewapende groepering in 2015. Eiser is door hen mishandeld en moest oefenen met wapens. Na vier maanden is eiser ontsnapt en is hij gevlucht naar Soedan. In 2016 of 2017 heeft de familie van eiser iemand van de Jagey clan gedood, als wraak op eisers oom. Eiser had vanuit Soedan incidenteel telefonisch contact met zijn familie in Zuid-Soedan, die daar in een vluchtelingenkamp verblijft. Eiser is niet meer teruggekeerd, maar verder gevlucht via Tsjaad, Libië en is op zijn doorreis naar Tunesië door de Italiaanse kustwacht gered. Volgens eiser zijn er aanhoudende conflicten tussen stammen, is zijn dorp recent opnieuw verbrand en is er in Zuid-Soedan geen overheid die bescherming biedt.
Besluitvorming
4.2.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
  • de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
  • het stammengeweld in 2014;
  • gedwongen rekrutering en training; en
  • de problemen van familie.
4.3.
De minister heeft alle elementen en verklaringen van eiser geloofwaardig geacht. Volgens de minister is echter niet aannemelijk dat eiser een gegronde vrees heeft voor vervolging, of een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser heeft volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat hij opnieuw gedwongen gerekruteerd zal worden. In Zuid-Soedan is dit niet toegestaan. Eiser komt ook niet in aanmerking voor een vergunning wegens eerdere confrontatie met wandaden, omdat hij niet weet door welke groepering hij is gerekruteerd en mishandeld. Verder acht de minister niet aannemelijk dat eiser te vrezen heeft voor bloedwraak, omdat hij niet weet of de Jagey clan zijn familie zoekt en omdat eisers familie de afgelopen zeven jaar geen problemen heeft gehad nadat zij elders is gaan wonen.
4.4.
Volgens de minister is de situatie in Zuid-Soedan verder in sterke mate verbeterd ten opzichte van de burgeroorlog. Hoewel de situatie nog steeds zorgelijk is en lokale conflicten aanhouden, is er in 2018 een vredesakkoord getekend en vallen er in de recente periode minder slachtoffers. Het willekeurige geweld in het binnenlands gewapend conflict is volgens de minister niet van een bijzonder hoge mate dat sprake is van een meest uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de KRi. Voor zover sprake is van een minder uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld, heeft eiser volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege individuele omstandigheden een verhoogd risico loopt om hierdoor geraakt te worden. De minister heeft de aanvraag daarom afgewezen als ongegrond, aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en bepaald dat hij binnen vier weken moet vertrekken en moet terugkeren naar Zuid-Soedan.
4.5.
Bij het aanvullend besluit heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarigen. Daartoe heeft de minister gesteld dat het onderzoek naar adequate opvang niet afgerond kon worden voordat eiser meerderjarig is geworden.
Buitenschuldbeleid
5. Op grond van het buitenschuldbeleid kan aan een alleenstaande minderjarige een verblijfsvergunning worden verleend, als hij Nederland buiten zijn schuld om niet kan verlaten wegens het gebrek aan adequate opvang bij terugkeer. [11]
5.1.
Eiser heeft aangevoerd dat niet is uitgesloten dat hij als minderjarige al eerder in aanmerking kwam voor een reguliere verblijfsvergunning, wegens een gebrek aan adequate opvang in Zuid-Soedan. Eiser meent dat het onderzoek naar opvang bij terugkeer wel degelijk had kunnen worden afgerond voordat hij meerderjarig werd.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van het buitenschuldbeleid, omdat het onderzoek naar adequate opvang niet kon worden afgerond tijdens de minderjarigheid van eiser. De rechtbank volgt eiser niet in zijn enkele stellingen dat dit wel het geval was en dat door het talmen van de minister, dit niet is gelukt.
De rechtbank stelt vast dat eiser op 5 augustus 2022 meerderjarig is geworden, acht maanden na zijn aanvraag. Op dat moment had er nog geen nader gehoor of inhoudelijke beoordeling van de aanvraag plaatsgevonden. De minister heeft niet ten onrechte gesteld dat, hoewel tijdens het aanmeldgehoor wel onderzoek is gedaan naar opvang bij terugkeer, nader onderzoek vereist was. In 2023 volgde het nader gehoor met eiser en de asielbeschikking op zijn aanvraag. De rechtbank is niet gebleken dat dit sneller kon, of dat het onderzoek naar de aanvraag en naar adequate opvang binnen de acht maanden voordat eiser meerderjarig werd, kon worden afgerond. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Individuele vrees wegens bloedwraak
6. Eiser heeft aangevoerd dat het verblijf van zijn familie in een vluchtelingenkamp, plausibel maakt dat zij vooralsnog aan verdere negatieve bejegening van de Jagey clan hebben weten te ontkomen. De dreiging van deze stam bestaat alsnog buiten de grenzen van het kamp. De vrees voor bloedwraak acht eiser daarom aannemelijk. Dat baseert eiser op de dood van zijn oom, wat de minister niet in twijfel trekt. Dat eiser niet goed op de hoogte is van de precieze toedracht hiervan, maakt de dreiging volgens hem ook niet minder groot.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eisers vrees voor bloedwraak niet aannemelijk is. De minister heeft in het bestreden besluit ten onrechte en onjuist gesteld dat eiser al in Soedan was toen zijn oom werd gedood. Eiser is pas in 2015 naar Soedan gevlucht, terwijl zijn oom in 2014 is vermoord in de periode dat eiser samen met zijn familie is gevlucht. [12] Voor zover de minister heeft tegengeworpen dat eiser niet op de hoogte is van de precieze toedracht, kan dit niet slagen omdat zij van een onjuist feitencomplex is uitgegaan. Bovendien blijkt uit de besluitvorming niet dat de minister in haar beoordeling heeft betrokken dat eiser op dat moment tien jaar oud was, dat hij nadien op minderjarige leeftijd door een gewapende groepering gedwongen is gerekruteerd, dat hij vervolgens als alleenstaande het land is ontvlucht en eerst in 2018 weer contact had met zijn familie. [13]
6.2.
Verder heeft de minister ten onrechte onverkort gesteld dat de familie van eiser zeven jaar geen problemen heeft gehad van de zijde van de Jagey clan, omdat zij ergens anders is gaan wonen. Eiser heeft verklaard dat zijn familie sinds 2015 in een vluchtelingenkamp nabij Bentiu verblijft, mede om veiligheid te zoeken voor de Jagey clan, omdat zij daar worden beschermd door de Verenigde Naties (VN). Eiser heeft niet ten onrechte gesteld dat het plausibel is dat zijn familie daardoor verder geen problemen heeft ondervonden. Verder heeft eiser verklaard dat familieleden in 2016-2017 wraak hebben genomen, dat een dergelijke wraakactie in zijn cultuur niet vergeten wordt, dat hij niet weet wanneer zoiets ophoudt en dat zij vijanden van elkaar zijn. [14] De minister heeft dit niet gemotiveerd weerlegd. Daartoe acht de rechtbank het enkele tijdsverloop onvoldoende, nu de wraakactie vanuit de familie van eiser ook twee of drie jaar later op de moord van eisers oom volgde, en eisers familie sinds 2015 in een VN vluchtelingenkamp verblijft. Gelet op het voorgaande is sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt in zoverre.
Individuele vrees wegens rekrutering
7. Eiser heeft verder aangevoerd dat gedwongen rekrutering in Zuid-Soedan plaatsvindt, ondanks dat het niet is toegestaan. Ter onderbouwing heeft eiser gewezen op het Child Soldier Report van World Vision International (WVI). [15] Ook heeft eiser bestreden dat uit een nieuwsbericht van het United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR), waar de minister naar heeft verwezen, volgt dat er in 2018-2022 nog maar 80 kinderen zijn gerekruteerd. [16] Eiser is eerder gedwongen gerekruteerd vanwege zijn stamafkomst en omdat hij een weerbare man werd geacht. Die omstandigheden zijn ongewijzigd. Ook heeft de minister miskend dat het de kans op nieuwe rekrutering groter maakt, omdat niet is uitgesloten dat eiser zal worden herkend als iemand die is gedeserteerd. Voor zover de minister heeft gesteld dat eiser Zuid-Soedan al een geruime tijd geleden is ontvlucht, heeft eiser gewezen op de volgens hem toegenomen instabiliteit en zijn verklaring dat zijn dorp recent opnieuw is verbrand.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister ook in dit verband niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eisers vrees niet aannemelijk is. Anders dan de minister in het bestreden besluit heeft gesteld, volgt uit het UNHCR nieuwsbericht dat in de jaren 2018-2022 door
regerings- en veiligheidstroepen80 kinderen zouden zijn ontvoerd. Deze informatie vermeldt niet dat er in totaal 80 kinderen zijn gerekruteerd door gewapende groeperingen. Eiser heeft hier in beroep terecht op gewezen. Informatie over dergelijke recente aantallen ontbreekt in de landeninformatie die partijen bezigen. De minister heeft verder enkel ter vergelijking verwezen naar een rapport van het Immigration and Refugee Board of Canada (IRB) uit 2015, maar dit is gedateerd. [17] Zij heeft verder geen andere bronnen betrokken of zelf onderzoek verricht in het kader van de beoordeling van de aannemelijkheid van de gestelde vrees. Het resterende standpunt van de minister dat de regering en mensenrechtenorganisaties zich verzetten tegen gedwongen rekrutering, wordt ernstig gerelativeerd door het voormelde nieuwsbericht, dat kritisch is over de straffeloosheid met betrekking tot de gestelde ontvoering van kinderen door regeringstroepen. Dit geldt temeer nu de minister erkent dat in Zuid-Soedan een veiligheidsstructuur ontbreekt.
7.2.
De rechtbank overweegt verder dat de minister niet gemotiveerd is ingegaan op het in de zienswijze genoemde Child Soldier rapport van WVI van 3 mei 2022, waarin vermeld is: “C
hildren are routinely forced or coerced into joining armed groups in South Sudan. Ongoing conflict drives the recruitment of children into various armed groups.”Evenmin is de minister gemotiveerd ingegaan op het standpunt van eiser dat het mogelijk is dat hij na terugkeer in zijn regio dezelfde personen tegenkomt en dat deze hem opnieuw willen inlijven, wat volgens eiser zijn vrees op rekrutering meer aannemelijk maakt. De enkele verdere stellingen van de minister dat niet alle (jonge) weerbare mannen te vrezen hebben voor rekrutering, en dat sprake is van een zeker tijdsverloop sinds de burgeroorlog, kunnen niet slagen in het licht van het voorgaande. Dit betekent dat ook op dit punt sprake is van een motiveringsgebrek en de beroepsgrond in zoverre slaagt.
Confrontatie met eerdere wandaden
8. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de minister ten onrechte niet aannemelijk heeft geacht dat de groepering die hem heeft gerekruteerd en heeft geslagen, behoort tot een van de actoren zoals die in het beleid “confrontatie met eerdere wandaden” [18] zijn aangewezen.
8.1.
Niet in geschil is dat eiser in het verleden is geconfronteerd met wandaden, nu hij als minderjarige door een gewapende groepering gedwongen is gerekruteerd en door hen veelvuldig is mishandeld. Ook is niet in geschil dat uit eisers verklaringen volgt dat dit de reden is geweest voor zijn vrijwel directe vertrek uit Zuid-Soedan.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister ten onrechte niet aannemelijk heeft geacht dat eiser door een groepering is gerekruteerd en geslagen die onder één van de in het beleid genoemde actoren valt. Uit de geloofwaardig geachte verklaringen van eiser, die in beroep door eiser ook zijn aangehaald, volgt dat hij in 2015 is ingelijfd door een militante groepering die uniforms en wapens droegen. Eiser heeft expliciet verklaard dat zij op dat moment de macht hadden overgenomen in zijn regio. [19] De minister heeft niet gemotiveerd weerlegd dat deze gewapende groepering in een deel van Zuid-Soedan feitelijk de macht uitoefende, terwijl dit in het beleid is opgenomen als een actor.
8.3.
De rechtbank neemt in aanmerking dat eiser verder heeft verklaard dat hij naar het kamp genaamd Panakuach is gebracht, waar een grote groep mensen was en waar steeds meer mensen en jeugd aan werd toegevoegd. Ook heeft eiser verklaard dat hij wist dat de groepering van de Dinka stam was, dat zij de macht hadden overgenomen in eisers gebied en dat hij door hen vier maanden is gevangengehouden. Tot slot heeft eiser verklaard dat een jongen die was weggelopen bewusteloos is geslagen en is vastgebonden. Eiser was op dat moment 11 jaar oud. De enkele tegenwerping van de minister dat eiser niet weet door wie hij is gerekruteerd en geslagen, kan niet slagen in het licht van het voorgaande en de geloofwaardig geachte verklaringen. Eiser heeft verklaard over concrete aanknopingspunten die aanleiding geven tot onderzoek. De minister heeft dit nagelaten.
8.4.
De rechtbank is evenmin gebleken dat de minister, in lijn met haar beleid, heeft onderzocht of de plegers van de wandaden in het algemeen worden bestraft in het land van herkomst. Eiser heeft in beroep gewezen op het eerder genoemde nieuwsbericht van het UNHCR van 2 september 2022, waarin kritische vragen zijn gesteld over straffeloosheid in Zuid-Soedan. De minister is hier niet gemotiveerd op ingegaan. De minister heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van de eerdere confrontatie met wandaden, zodat de beroepsgrond in zoverre slaagt.
Algemene situatie Zuid-Soedan
9. Bij uitspraak van vandaag heeft de rechtbank de over de algemene veiligheidssituatie opgeworpen beroepsgrond beantwoord, en geoordeeld dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat in Zuid-Soedan geen sprake is van een meest uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de KRi. [20] Dat oordeel geldt ook voor de onderhavige zaak.

Conclusie en gevolgen

10. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de minister zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eisers vrees voor vervolging of ernstige schade niet aannemelijk is. Dit geldt zowel met betrekking tot de vrees voor nieuwe rekrutering, voor bloedwraak en wegens de algemene situatie en stammenconflicten in Zuid-Soedan. De minister heeft daarom ten onrechte gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft, of een reëel risico loopt op ernstige schade, als bedoeld onder artikel 15 van de KRi en artikel 3 van het EVRM. De minister dient eerst een adequate beoordeling te maken van de complexe en diffuse situatie in Zuid-Soedan. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de beroepsgrond van eiser dat hij wegens zijn individuele omstandigheden een (verhoogd) risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld in een
minderuitzonderlijke situatie.
11. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. De minister heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als ongegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat het in strijd is genomen met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of mogelijkheid om zelf een beslissing te nemen, omdat de minister een nieuwe beoordeling moet maken van de asielaanvraag van eiser en nader onderzoek moet doen naar de algemene veiligheidssituatie in Zuid-Soedan. Bij een nieuw te nemen beslissing dient, met betrekking tot de algemene situatie, ook met de uitspraak van de rechtbank van heden rekening te worden gehouden. Voor zover de minister zich op basis van de nieuwe beoordeling op het standpunt stelt dat in Zuid-Soedan de meest uitzonderlijke situatie zich niet voordoet, dient zij tegen de achtergrond van de hernieuwde beoordeling van de algemene veiligheidssituatie ook opnieuw te beoordelen of de individuele omstandigheden van eiser en de geloofwaardig geachte elementen maken dat eiser in de minder uitzonderlijke situatie risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld.
12. De rechtbank draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor twaalf weken de tijd, omdat zij gehouden is nader onderzoek te doen.
13. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 4081,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 0,5 punt voor elk van de twee nadere schriftelijke reacties op de verweerschriften en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 10 oktober 2024, met een wegingsfactor van 1,5 en een waarde per punt van € 907,-). De rechtbank bepaalt het gewicht van de zaak op zwaar, vanwege de omvang en complexiteit van de zaak. Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft de minister dit niet aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 26 april 2023;
  • vernietigt het aanvullende besluit van 1 juni 2023, voor zover hierin aan eiser een terugkeerbesluit is opgelegd;
  • draagt de minister op binnen twaalf weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 4081,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzitter, en mr. A.W. Wassink en mr. A.G.D. Overmars, leden, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend
binnen vier wekenna de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 3.48 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en B8/6 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
2.Dit volgt uit artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.De Kwalificatierichtlijn; de Richtlijn 2011/95/EU.
4.Het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
5.Als bedoeld in paragraaf C2/3.3.2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
7.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Zie het arrest X en Y van 9 november 2023, ECLI:C:EU:2023:843 en de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2927.
9.ECLI:NL:RVS:2024:2927, r.o. 6.2., 7.3 en 8.1.
11.Zie het arrest T.Q. van het Hof van Justitie van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:9.
12.Zie pagina 4, 5 en 15 van het nader gehoor.
13.Zie pagina 11 van het nader gehoor.
14.Zie pagina 7, 16 en 17 van het nader gehoor.
15.South Sudan’s Hunger Crisis: the impact on children in armed conflict, van 3 mei 2022. (
16.Nieuwsbericht: “
17.Immigration and Refugee Board of Canada, South Sudan: Reports of forcible recruitment and military conscription by the government and armed groups (2014- Dec 2015), van 21 december 2015. (
18.C2/3.3.2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
19.Pagina 9 tot 11 van het nader gehoor.