ECLI:NL:RBDHA:2025:1192

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
NL24.48694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag en verantwoordelijkheid Tsjechië onder de Dublinverordening

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 5 december 2024 niet in behandeling genomen, omdat Tsjechië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.A. Pieters, betwist deze verantwoordelijkheid en voert aan dat zij niet met een geldig visum het Dublingrondgebied is ingereisd. De rechtbank heeft op 24 december 2024 de zaak behandeld, waarbij ook een tolk aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat de minister terecht het overnameverzoek aan Tsjechië heeft gedaan, omdat Tsjechië een Schengenvisum aan eiseres heeft verstrekt dat geldig was tot 6 juni 2024. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij na deze datum het Dublingrondgebied is ingereisd. De rechtbank concludeert dat de minister mag vertrouwen op de internationale verplichtingen van Tsjechië en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat eiseres bij overdracht aan Tsjechië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM.

Eiseres heeft ook aangevoerd dat zij kwetsbaar is door psychische klachten en dat Tsjechië onvoldoende waarborgen biedt voor kwetsbare asielzoekers. De rechtbank oordeelt dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, maar dat eiseres met objectieve gegevens moet onderbouwen dat haar situatie bijzonder ernstig is. De rechtbank heeft de minister de gelegenheid gegeven om nader onderzoek te doen naar de gezondheidssituatie van eiseres en de mogelijke gevolgen van overdracht aan Tsjechië. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 14 januari 2025.

Uitspraak

tussenuitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48694
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.A. Pieters),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J.P. Arts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 5 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Tsjechië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1
De rechtbank heeft het beroep op 24 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, A. Zengin als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Tsjechië een verzoek om overname gedaan. Tsjechië heeft dit verzoek aanvaard.

Is Tsjechië verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres?

4. Eiseres stelt dat Tsjechië niet verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielaanvraag. Volgens eiseres kan de verantwoordelijkheid van Tsjechië niet worden gebaseerd op artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening, omdat deze verantwoordelijkheid alleen ontstaat wanneer de vreemdeling met een geldig visum het Dublingrondgebied is ingereisd. In het claimverzoek aan Tsjechië heeft de minister vermeld dat Tsjechië een Schengenvisum aan eiseres heeft verstrekt, dat geldig was van 18 mei 2024
tot en met 6 juni 2024. Verder vermeldt de minister dat uit de stukken blijkt dat eiseres Turkije heeft verlaten op 22 juni 2024 en dat zij met het vliegtuig naar Tsjechië of een ander land is gereisd. In het claimverzoek staat ook dat eiseres vervolgens is doorgereisd naar Nederland waar zij is gearriveerd op 25 juni 2024. Door het vorenstaande te vermelden in het claimverzoek heeft de minister niet betwist dat eiseres op 22 juni 2024 Turkije heeft verlaten. Hiermee staat volgens eiseres vast dat haar visum was verlopen op het moment dat zij het Dublingrondgebied is ingereisd. Omdat eiseres niet met een geldig visum het Dublingrondgebied is ingereisd is Tsjechië niet verantwoordelijk. Dat eiseres volgens de minister aannemelijk moet maken dat zij na 6 juni 2024 het Dublingrondgebied is ingereisd, staat haaks op hetgeen de minister vermeldt in het claimverzoek, namelijk dat eiseres op 22 juni 2024 is vertrokken uit Turkije.
5. De rechtbank overweegt als volgt. In het claimverzoek aan Tsjechië heeft de minister het volgende vermeld:
‘The person concerned stated that she left Turkey on 22 June 2024 and traveled to Czech Republic by plane (date of arrival unknown). The person concerned stated that she is not sure whether she actually flew to the Czech Republic or to another country. Furthermore, the person concerned stated that she subsequently traveled to the Netherlands, where she arrived on 25 June 2024.’Anders dan eiseres stelt, leest de rechtbank hier niet in dat de minister eiseres volgt in haar verklaring over haar reisroute en de data daarbij. De minister vermeldt immers: ‘The person concerned stated’. Uit EU-VIS is gebleken dat Tsjechië een Schengenvisum aan eiseres heeft verleend en dat dit visum geldig was van 18 mei 2024 tot 6 juni 2024. Op het moment dat eiseres haar asielaanvraag in Nederland indiende was de geldigheid van het visum minder dan zes maanden verlopen. Om deze reden heeft de minister het overnameverzoek terecht op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening bij Tsjechië ingediend. Tsjechië heeft het claimverzoek op 29 augustus 2024 geaccepteerd op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening. Hiermee erkent Tsjechië zijn verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. De minister mag erop vertrouwen dat de Tsjechische autoriteiten op juiste gronden het claimverzoek hebben geaccepteerd. De minister heeft de verantwoordelijkheid van Tsjechië voldoende gemotiveerd. Dat eiseres na 6 juni 2024 het Dublingrondgebied is ingereisd heeft zij op geen enkele wijze nader onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.

Kan ten aanzien van Tsjechië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?

6. Eiseres stelt dat Tsjechië onvoldoende waarborgen kent voor kwetsbare asielzoekers met psychische klachten zoals eiseres. Dat er onvoldoende waarborgen zijn voor kwetsbare asielzoekers met psychische klachten blijkt uit informatie van een contactpersoon van ELNA (European Legal Network on Asylum). Deze contactpersoon geeft per mail aan dat er systematische tekortkomingen zijn bij het beoordelen van de kwetsbaarheid van asielzoekers. De Tsjechische medewerkers van het Ministerie van Binnenlandse Zaken houden vaak geen rekening met bepaalde kwetsbaarheden. Daarnaast is de kwaliteit van de verhoren vaak slecht, alsmede de beslissingen. Ook volgt uit informatie op de website van Forced Migration Review dat eiseres bij terugkeer naar Tsjechië het risico loopt op detentie, aangezien dit de standaardprocedure is bij bijna alle vreemdelingen die asiel vragen in Tsjechië. Eiseres vreest daarnaast het slachtoffer te worden van indirect refoulement bij overdracht aan Tsjechië. Door een contactpersoon van ELENA wordt dit in een mail bevestigd. Uit de mail blijkt dat in 2023 maar 2 asielaanvragen en 3 aanvragen tot subsidiaire bescherming van Turkse vreemdelingen zijn ingewilligd van de in totaal 221 aanvragen. Deze lage aantallen geven aan dat aanvragen van Turkse asielzoekers niet erg
kansrijk zijn. Dit komt overeen met de in zijn algemeenheid slechte asielprocedure in Tsjechië.
7. De rechtbank oordeelt als volgt. De minister mag er in beginsel van uit gaan dat Tsjechië zijn internationale verplichtingen tegenover eiseres zal nakomen en dat de behandeling van eiseres in Tsjechië niet in strijd zal zijn met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit ook geoordeeld in haar uitspraak van 1 november 20191 en recentelijk bevestigd op 13 november 2024.2 Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiseres om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Tsjechië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Tsjechische autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Daarvoor kan zij objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Tsjechië overleggen of verklaringen afleggen over haar eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Tsjechië. Van een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM zal, in geval eiseres aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo).
8.1.
De rechtbank oordeelt dat eiseres hier niet in is geslaagd. Uit de uitspraak van het Hof van Justitie van 30 november 20233 en de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 20244 volgt dat er in een Dublinprocedure geen ruimte is voor het toetsen van het risico op indirect refoulement als gevolg van het beschermingsbeleid, en dat ook materiele meningsverschillen tussen lidstaten over de vraag wanneer een vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming, niet relevant zijn. Dit is anders wanneer niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Gezien hetgeen daarover hiervoor overwogen is kan bij Tsjechië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan worden. Lage inwilligingspercentages zijn op zichzelf onvoldoende om uit te gaan van systeemfouten in het Tsjechische asielsysteem.
8.2.
Voor zover het gaat om de zorg voor kwetsbare asielzoekers met psychische klachten overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting is vastgesteld dat niet in geschil is dat eiseres kwetsbaar is en bij haar sprake is van ernstige psychische problemen. In de enkele verklaring van een contactpersoon van ELENA, die verder niet met objectieve stukken is onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat voor Tsjechië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel als het gaat om een kwetsbare asielzoeker zoals eiseres. Aangenomen mag daarom worden dat Tsjechië de kwetsbaarheid van eiseres onderkent, daar rekening mee houdt en de benodigde zorg biedt aan eiseres. In dat kader is ook van belang dat uit artikel 31 en 32 van de Dublinverordening volgt dat de verantwoordelijke lidstaat bij overdracht wordt geïnformeerd als er sprake is van bijzondere medische behoeften, verzorging of behandeling. Daarmee is in beginsel gewaarborgd dat eiseres ook na de overdracht de benodigde voorzieningen zal ontvangen. Daarnaast heeft de minister in het bestreden besluit vermeld dat de feitelijke overdracht zal worden opgeschort als de verantwoordelijke autoriteiten laten weten dat zij op het moment van overdracht niet aan deze behoeften kunnen voldoen.
3 ECLI:EU:C:2023:934.
8.3
Met betrekking tot de door eiseres gestelde vrees voor detentie oordeelt de rechtbank als volgt. Uit informatie op de website van Forced Migration Review volgt dat asielzoekers die per vliegtuig naar Tsjechië komen, worden opgevangen in een gesloten opvangcentrum. Hoewel asielzoekers niet zomaar het opvangcentrum mogen verlaten, beperkte toegang hebben tot frisse lucht en internet en alleen een telefooncel mogen gebruiken, worden asielzoekers in het centrum niet als criminelen behandeld en geven gedetineerden aan dat de omstandigheden in het opvangcentrum redelijk goed zijn. Uit deze informatie volgt echter niet dat deze behandeling ook van toepassing is op Dublinclaimanten. Eiseres heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat zij na overdracht aan Tsjechië als Dublinclaimant een reëel risico loopt om in detentie geplaatst te worden. Daarbij ligt het op de weg van eiseres om over een onrechtmatige behandeling te klagen bij de autoriteiten in Tsjechië. Niet is gebleken dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
Had de minister gebruik moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening?
9. Eiseres stelt dat de minister gebruik dient te maken van zijn discretionaire bevoegdheid vanwege haar medische situatie. Eiseres heeft ernstige psychische klachten als gevolg van traumatische ervaringen in het land van herkomst. Eiseres is vanwege haar betrokkenheid bij de Koerdische partij opgepakt en naakt vernederd voor een camera, terwijl zij uren is verhoord. Na 5 maanden is eiseres vrijgelaten, maar bleef zij het doelwit van treiterijen door de politie. In mei 2024 is eiseres ontvoerd door 3 agenten, verkracht en thuis achtergelaten, waarna zij Turkije verliet. In het medisch dossier van eiseres wordt melding gemaakt van suïcidaliteit als gevolg van o.a. depressie en PTSS. Eiseres wordt hiervoor behandeld met medicatie en gesprekstherapie. De psychiater van eiseres geeft in zijn brief van 10 december 2024 aan dat hij - bij overdracht van eiseres aan Tsjechië - een ramp verwacht met een enorme toename van de suïcidaliteit en een ernstige verslechtering van het toch al ernstige toestandsbeeld. Volgens de psychiater is sprake van een zeer risicovolle situatie met potentieel ernstige consequenties. Eiseres doet een beroep op het arrest C.K. van het Hof van Justitie.5
10. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het arrest C.K. volgt dat sprake is van een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest, wanneer de overdracht van een Dublinclaimant met een bijzonder ernstige mentale of lichamelijke aandoening leidt tot een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand. De minister dient bij het nemen van een overdrachtsbesluit daarom rekening te houden met alle aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor de gezondheidstoestand van eiseres die ten gevolge van de overdracht zelf kunnen ontstaan. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 3 november 20176, volgt daaruit dat als een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, de minister bij het nemen van het overdrachtsbesluit dient te beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen.
5 Arrest C.K. tegen Slovenië van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127, zaaknummer C-578/16.
11. De rechtbank heeft de minister op de zitting voorgehouden dat de brief van de psychiater van eiseres van 10 december 2024 zo gelezen kan worden dat de overdracht zelf leidt tot een enorme toename van de suïcidaliteit en een ernstige verslechtering van de toestand van eiseres. De minister heeft aangegeven het daarmee eens te zijn en aanleiding te zien om het BMA om advies te vragen. De rechtbank zal daarom een tussenuitspraak doen om de minister de gelegenheid te geven het gebrek te herstellen. Omdat de minister op de zitting al heeft aangegeven aanleiding te zien het BMA om advies te vragen zal de rechtbank de minister niet meer in de gelegenheid stellen om aan te geven of hij gebruik wil maken van de mogelijkheid het gebrek te herstellen.

Conclusie en gevolgen

12. De minister dient nader onderzoek doen naar het risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang in de gezondheidssituatie van eiseres in geval van overdracht aan Tsjechië. De rechtbank stelt de minister in de gelegenheid om dit onderzoek te (laten) verrichten en vervolgens een nader standpunt in te nemen.
13. De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt de minister in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak of plaatsing in het digitale dossier het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 januari 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.