3.1.Inleiding
Op 10 maart 2020 is door het Openbaar Ministerie opsporingsonderzoek Kaus gestart. In het opsporingsonderzoek Kaus is de verdenking naar voren gekomen dat de verdachte zich, als gebruiker van het Encrochat-account [accountnaam] bezighield met de grootschalige handel in verdovende middelen.
Naast de strafzaak is ook een ontnemingszaak tegen de verdachte aanhangig gemaakt. Beide zaken kenmerken zich doordat de officier van justitie en de verdediging zogeheten ‘procesafspraken’ hebben gemaakt over wat volgens hen een passende uitkomst van de hoofd- en ontnemingszaak zou zijn. Deze procesafspraken hebben zij opgenomen in een overeenkomst, ondertekend op 16 januari 2025, die zij aan de rechtbank hebben doen toekomen. In de overeenkomst doen de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank een gezamenlijk voorstel voor de wijze van afdoening van de hoofdzaak en de ontnemingszaak.
Samengevat houdt dit afdoeningsvoorstel het volgende in:
de verdachte ziet af van het indienen van (nadere) onderzoekswensen en trekt al ingediende (en eventueel toegewezen) onderzoekswensen uiterlijk ter terechtzitting en bij voorkeur al eerder schriftelijk in;
de verdachte hoeft in het kader van de afspraken geen nadere verklaring af te leggen. Uiteraard staat het hem vrij dit ter terechtzitting alsnog/wel te doen;
het Openbaar Ministerie zal ter terechtzitting requireren tot een bewezenverklaring van:
1.
hij op meer tijdstip(pen) in de periode van 24 maart 2020 tot en met 11 juni
2020 in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander om een
feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te
weten het opzettelijk verkopen en verstrekken, van hoeveelheden van een
materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of
heroïne(telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en/of te bevorderen,
meer anderen mede te plegen en daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe
middelen en inlichtingen te verschaffen, immers heeft verdachte:
zich of een of meer anderen gelegenheid en middelen en inlichtingen tot het
plegen van die feiten hebben getracht te verschaffen, immers heeft
verdachte:
- de aan- of verkoopprijs van een of meer hoeveelheden cocaïne en heroïne
gevraagd, verstrekt en uitgewisseld en
- meer hoeveelheden cocaïne te koop gevraagd en aangeboden en
- inlichtingen gevraagd en verstrekt over de herkomst en kwaliteit van een of
meer hoeveelheden cocaïne en
- inlichtingen gevraagd en verstrekt over de beschikbaarheid van een of meer
hoeveelheden cocaïne en heroïne en
- inlichtingen en aanwijzingen gegeven voor de aflevering van een of meer
hoeveelheden cocaïne
voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist
dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, immers heeft verdachte:
- een PGP-telefoon en
- een voertuig (kenteken [kenteken] ) met een verborgen ruimte voorhanden
gehad;
2.
hij op 24 maart 2020 in Nederland tezamen en in vereniging met een anderen
opzettelijk heeft verstrekt en aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne , zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet.
4. het Openbaar Ministerie zal ter terechtzitting voor die bewezenverklaring een strafeis vorderen van 38 maanden gevangenisstraf met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (Sr);
5. Het Openbaar Ministerie zal ter terechtzitting vorderen dat het bedrag waarop
het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, wordt vastgesteld op
€127.500,--, met de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
6. door de verdediging worden in de hoofd- en ontnemingszaak geen verweren gevoerd;
7. partijen het erover eens zijn dat niet langer een schriftelijke ronde gehouden
behoeft te worden in de ontnemingszaak na vonnis in de hoofdzaak;
8. de verdachte zal zich niet onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de straf;
9. de verdachte zal voor 20 januari 2025 het wederrechtelijk te ontnemen bedrag
ter beschikking stellen ter conservatoire inbeslagneming;
10. door de verdediging en het Openbaar Ministerie wordt geen hoger beroep ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdachte/verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken.
In de overeenkomst is verder opgenomen een verzoek van de verdediging en het Openbaar Ministerie tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak indien de rechtbank de procesafspraken zou afwijzen in de volgende gevallen:
- indien de rechtbank tot een andere bewezenverklaring zou komen, maar uitsluitend voor zover hierdoor de aard van het delict wezenlijk verandert;
- indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat de overeengekomen straf niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak.