3.4.Bewijsoverwegingen
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat zij met anderen verschillende geldbedragen heeft witgewassen en daar een gewoonte van heeft gemaakt.
Van witwassen is onder meer sprake wanneer van een voorwerp de werkelijke aard, herkomst of rechthebbende wordt verborgen of verhuld, of als men een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt, omzet of gebruikt, terwijl men weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit voorwerp – onmiddellijk of middellijk – uit een misdrijf afkomstig is.
Er kunnen zich ook gevallen voordoen waarin witwassen is ten laste gelegd, maar geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is. Het in de tenlastelegging opgenomen onderdeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ kan dan toch bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde bedrag of voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Allereerst zal dan moeten worden vastgesteld of er zich feiten en omstandigheden voordoen die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dat zo is, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het in de tenlastelegging genoemde voorwerp. Een dergelijke verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst dus als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen
Uit de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft over een periode van twee tot drie jaar regelmatig grote sommen contant geld naar [bedrijfsnaam 5] gebracht. Soms één of twee keer per week en soms maandelijks. Het ging om bedragen tussen de € 5.000,- en € 30.000,-. Dit contante geld was afkomstig van klanten van [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] . Bij vonnis van heden van deze rechtbank worden medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] veroordeeld ter zake van het medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 11a van de Opiumwet. In die vonnissen verklaart de rechtbank onder meer bewezen dat de contante geldbedragen die medeverdachte [medeverdachte 1] naar [bedrijfsnaam 5] bracht, afkomstig waren uit voornoemd misdrijf.
Medeverdachte [medeverdachte 1] gaf de contante geldbedragen aan [naam 1] , medewerker bij het administratiekantoor. De verdachte was eigenaresse van [bedrijfsnaam 5] en in opdracht van de verdachte, moest [naam 1] geld storten met een bankpas en valse verkoopfacturen maken ter verantwoording van de geldbedragen die contant werden gestort. Door [medeverdachte 1] werden ook inkoopfacturen van onder meer [bedrijfsnaam 7] SL (later [bedrijfsnaam 8] genaamd) uit Spanje naar [bedrijfsnaam 5] gebracht. Die inkoopfacturen werden via de bankrekening betaald van de contant gestorte bedragen die op voornoemde wijze giraal waren gemaakt. Voor deze en de hierna genoemde werkzaamheden heeft de verdachte 8% betaald gekregen over het bedrag dat door [medeverdachte 1] werd gebracht om de inkoopfacturen uit Spanje te betalen.
De verdachte heeft voor de verboden handel van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] drie B.V.’s opgericht en beheerd, namelijk [bedrijfsnaam 1] Co. B.V., [bedrijfsnaam 2] B.V. en [bedrijfsnaam 3] B.V. De bedrijven zijn opgericht door katvangers en vervolgens heeft de verdachte kunnen beschikken over de bankrekeningen van deze bedrijven en daarmee over het geld dat contant werd gestort op die bankrekeningen. De activiteiten van [bedrijfsnaam 1] Co. B.V. zijn gestart vanuit [bedrijfsnaam 5] en daar bevond zich ook de bankpas. Bovendien was [bedrijfsnaam 1] Co. B.V. gevestigd op het officiële woonadres van de verdachte. [bedrijfsnaam 2] B.V. is de opvolger van [bedrijfsnaam 1] Co B.V. De verdachte heeft zich herhaaldelijk voorgedaan als de bestuurder van [bedrijfsnaam 2] B.V. en uit een tapgesprek blijkt dat zij aan het internetbankieren was met een bankpas op naam van die B.V. [bedrijfsnaam 3] B.V. is de opvolger van [bedrijfsnaam 2] B.V. en eigenlijk hetzelfde bedrijf onder een andere naam.
Uit nader financieel onderzoek naar deze bedrijven blijkt dat een bedrag van in totaal € 1.192.920,- contant is gestort op de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] Co. B.V.; een bedrag van in totaal € 45.010,- contant is gestort op de bankrekening van [bedrijfsnaam 2] B.V. en een totaalbedrag van € 30.450,- contant is gestort op de bankrekening van [bedrijfsnaam 3] B.V. De genoemde stortingen bij het bedrijf [bedrijfsnaam 1] Co. B.V. zijn gedaan in de periode van 22 november 2016 tot en met 16 november 2018. De stortingen bij [bedrijfsnaam 2] B.V. zijn gedaan in de periode van 1 januari 2019 tot en met 20 mei 2019 en de stortingen bij [bedrijfsnaam 3] B.V. in de periode 28 december 2018 tot en met 18 november 2019.
Bovenstaande feiten en omstandigheden zijn van dien aard dat zij het vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Daarom mag van de verdachte worden verwacht dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van de contante gelden.
Verklaring herkomst geld
De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat zij eigenaar is van de eenmanszaak [bedrijfsnaam 5] , dat [bedrijfsnaam 2] B.V. in 2019 klant is geworden en de eigenaar van die B.V. mevrouw [naam 3] is. Ook heeft zij verklaard dat [bedrijfsnaam 2] B.V. vanuit Spanje elektriciteitsproducten inkoopt en doorverkoopt aan klanten. Op de vraag wie ‘ [medeverdachte 1] ’ (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1] ) is, wilde de verdachte geen antwoord geven. De verdachte heeft verklaard dat het niet klopt dat [medeverdachte 1] duizenden euro’s contant geld bij haar op kantoor zou hebben gebracht en dat zij daar 8% van zou hebben gekregen. Op verdere vragen wilde zij geen antwoord geven. Tot slot heeft de verdachte verklaard dat [naam 1] ( [naam 1] ) hier geen rol in heeft.
Beoordeling
De verdachte heeft geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven over de herkomst van de contant gestorte geldbedragen op de bankrekeningen van [bedrijfsnaam 1] Co B.V, [bedrijfsnaam 2] B.V. en [bedrijfsnaam 3] B.V. Er is dus geen aanleiding tot nader onderzoek door het openbaar ministerie naar een alternatieve herkomst van de contante geldbedragen. Naar het oordeel van de rechtbank is geen andere conclusie mogelijk dan dat de ten laste gelegde geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren.
Met de hiervoor beschreven feitelijke gedragingen, te weten het aannemen van grote contante geldbedragen via [bedrijfsnaam 5] en deze geldbedragen vervolgens (laten) storten en daarvoor valse facturen (laten) opmaken ten behoeve van diverse handelsvennootschappen die feitelijk in beheer zijn bij de verdachte, heeft zij de werkelijke aard en herkomst van de contante gelden en de rechthebbende op deze geldbedragen verhuld. Ook blijkt hieruit dat de verdachte de geldbedragen heeft verworven en voorhanden heeft gehad om de gelden vervolgens over te dragen, om te zetten (van contant naar giraal) en te gebruiken. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte en haar mededaders ieder voor zich wisten van die criminele herkomst en dat sprake is van opzet. Alle handelingen hadden namelijk onmiskenbaar het verbergen of verhullen van de criminele aard van de geldbedragen tot doel en die handelingen waren daarvoor ook geschikt.
Medeplegen
Gelet op de verklaringen van [naam 1] , [naam 4] en medeverdachte [medeverdachte 1] en de tapgesprekken tussen laatstgenoemde, [naam 1] en de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er met betrekking tot het witwassen van de ten laste gelegde contante stortingen sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Het was medeverdachte [medeverdachte 1] die op wekelijkse of maandelijkse basis contant geld bracht naar [bedrijfsnaam 5] en vervolgens zorgde de verdachte of [naam 1] in opdracht van de verdachte ervoor dat ter verantwoording van dit geld een valse factuur werd gemaakt en het bedrag werd gestort op een bankrekening waar [bedrijfsnaam 5] een bankpas van had. Hiervoor ontving de verdachte een vergoeding. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat het medeplegen van witwassen wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Pleegperiode
Gelet op de hiervoor genoemde contante stortingen bij de bedrijven [bedrijfsnaam 1] Co. B.V., [bedrijfsnaam 2] B.V. en [bedrijfsnaam 3] B.V. oordeelt de rechtbank dat de witwashandelingen hebben plaatsgevonden in de periode van 22 november 2016 tot en met 21 mei 2019.
Gewoonte
Vanwege de hiervoor genoemde lange periode, de vele transacties en het repeterende karakter van de gedragingen van de verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en [naam 1] in dat verband, kan wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte van het medeplegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Feit 2: criminele organisatie
Juridisch kader
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat zij deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die tot doel had het plegen van witwasmisdrijven.
Van een ‘organisatie’ als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Het kan daarbij gaan om natuurlijke personen of rechtspersonen. Bij de beantwoording van de vraag of een dergelijk samenwerkingsverband het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft, zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd en aan het min of meer duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking.
Van ‘deelneming aan een organisatie’ als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Organisatie
De rechtbank is van oordeel dat de samenwerking tussen de verdachte en verschillende hierna te noemen (rechts)personen kan worden gekwalificeerd als een organisatie in de zin van artikel 140 Sr. Daarvoor is redengevend dat de samenwerking zich kenmerkt door een zekere gelaagdheid en rolverdeling, professionaliteit en duurzaamheid. Hieronder licht de rechtbank dat toe.
Uit verschillende tapgesprekken, het verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris en de getuigenverklaringen van [naam 1] en [naam 4] blijkt dat de verdachte, [bedrijfsnaam 5] , [naam 1] en [medeverdachte 1] zich bezig hebben gehouden met het witwassen van contant geld en daar een gewoonte van hebben gemaakt. Uit het dossier kan verder worden opgemaakt dat [naam 1] werkzaam was bij [bedrijfsnaam 5] en heeft gehandeld in opdracht van de verdachte. De verdachte was de eigenaar van [bedrijfsnaam 5] en voerde het feitelijke beheer over de rechtspersonen [bedrijfsnaam 1] Co. B.V., [bedrijfsnaam 2] B.V. en [bedrijfsnaam 3] B.V.
Het duurzame karakter van het samenwerkingsverband blijkt uit de lange periode waarin werd samengewerkt, zeker in het licht van de intensiteit en schaal van de activiteiten waarmee men zich bezighield. [bedrijfsnaam 1] B.V. is namelijk op 28 oktober 2016 opgericht om contant geld te kunnen witwassen. [bedrijfsnaam 5] is op 21 mei 2019 doorzocht en daarbij is contant geld aangetroffen in een enveloppe met facturen voor het bedrijf [bedrijfsnaam 9] B.V. en [bedrijfsnaam 10] . Uit een tapgesprek en het verhoor bij de rechter-commissaris blijkt dat [medeverdachte 1] aan [bedrijfsnaam 5] de opdracht heeft gegeven de facturen van [bedrijfsnaam 9] B.V. te betalen en daarvoor eveneens contant geld bracht. Ook aan [bedrijfsnaam 10] heeft [bedrijfsnaam 5] de facturen betaald in opdracht van [medeverdachte 1] . Dit bedraagt een periode van ruim 2,5 jaar. Deze periode komt overeen met de genoemde 2 à 3 jaar waarvan [naam 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] geld naar [bedrijfsnaam 5] kwam brengen.
Oogmerk
Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat herhaaldelijk grote geldbedragen zijn witgewassen door het samenwerkingsverband.
Het witwassen gebeurde veelvuldig en over een lange periode, zodat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een stelselmatige samenwerking. Uit de getapte telefoongesprekken en de verklaring van [naam 1] blijkt dat hier de nodige onderlinge communicatie en samenwerking bij kwam kijken. Dat valt ook te verwachten, gelet op de complexiteit en schaal van het witwassen. Het gaat met andere woorden om het in organisatorisch verband stelselmatig plegen van strafbare feiten. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de organisatie tot oogmerk had om strafbare feiten te plegen.
Deelneming
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Zij is de eigenaar van eenmanszaak [bedrijfsnaam 5] . Door [medeverdachte 1] werd contant geld naar [bedrijfsnaam 5] gebracht. Deze contante geldbedragen werden door [naam 1] , medewerker bij [bedrijfsnaam 5] , in ontvangst genomen in opdracht van de verdachte. [naam 1] moest deze geldbedragen vervolgens storten en valse facturen maken ter verantwoording van de contante storting op de bankrekening van een speciaal daarvoor opgerichte besloten vennootschap, namelijk [bedrijfsnaam 1] Co. B.V., [bedrijfsnaam 2] B.V. en [bedrijfsnaam 3] B.V. Deze vennootschappen werden feitelijk beheerd door de verdachte. Van het giraal gemaakte geld werden vervolgens inkoopfacturen ten aanzien van de verboden handel van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betaald via de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] Co. B.V., [bedrijfsnaam 2] B.V. of [bedrijfsnaam 3] B.V. Voor dit alles ontving de verdachte een provisie van 8%. De hiervoor genoemde handelswijze is een dusdanig ongebruikelijke gang van zaken dat hierin besloten ligt dat de verdachte moet hebben geweten dat de gelden van enig misdrijf afkomstig waren. De verdachte en haar eenmanszaak [bedrijfsnaam 5] vormden bovendien een onmisbare schakel in het witwassen van deze gelden.
Geen deelneming van [naam 2] , [bedrijfsnaam 4] B.V. en [bedrijfsnaam 6] B.V.
Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen waaruit kan worden afgeleid dat [naam 2] en de bedrijven waarvan hij bestuurder is/was, namelijk [bedrijfsnaam 4] B.V. en [bedrijfsnaam 6] B.V., hebben deelgenomen aan voornoemde criminele organisatie die tot oogmerk had om van misdrijf afkomstig geld wit te wassen. De rechtbank zal de verdachte daarvan dan ook partieel vrijspreken.