Beoordeling door de rechtbank
Het arrest Chavez-Vilchez
10. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat een derdelander een afgeleid verblijfsrecht ontleent aan het verblijfsrecht dat een Unieburger van rechtswege heeft op grond van artikel 20 van het VWEU, indien vanwege de afhankelijkheid van de Unieburger de weigering van verblijf aan die derdelander tot gevolg zou hebben dat de Unieburger feitelijk gedwongen wordt het grondgebied van de EU te verlaten, waardoor aan de Unieburger het feitelijk genot van zijn Unierechtelijk verblijfsrecht wordt ontnomen.
11. In het arrest heeft het HvJEU onder meer overwogen (punt 70) dat moet worden bepaald welke ouder de daadwerkelijke zorg over het kind heeft en of er een daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen het kind en de ouder die onderdaan is van een derde land. In het kader van die beoordeling dienen de bevoegde autoriteiten rekening te houden met het recht op eerbiediging van het gezinsleven zoals dat is neergelegd in artikel 7 van het Handvest, waarbij dat artikel moet worden gelezen in samenhang met de verplichting tot inachtneming van het in artikel 24, tweede lid, van dat Handvest erkende hogere belang van het kind.
12. Verweerder heeft hieraan in zijn beleid nadere invulling gegeven. Paragraaf B10/2.5.1 (tot 1 oktober 2024: B10/2.2) van de Vcvermeldt dat een derdelands ouder rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vwals hij:
[…];
een minderjarig, Nederlands kind heeft;
daadwerkelijk voor het kind zorgt; en
er een zodanige afhankelijkheid tussen hem en het kind bestaat dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de derdelands ouder een verblijfsrecht wordt geweigerd.
De rechtbank acht dit beleid een juiste invulling van het arrest Chavez-Vilchez.
Daadwerkelijke zorgtaken (voorwaarde onder c)
13. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat eiser daadwerkelijke taken heeft bij de zorg en opvoeding van de kinderen. Niet in geschil is dat eiser ten tijde van het bestreden besluit in elk geval geen rol speelde in de zorg en opvoeding van de kinderen. In een door eiser overgelegde beschikking van de rechtbank Rotterdam van 25 februari 2025 is het verzoek van eiser voor een omgangsregeling met [naam 1] afgewezen omdat er al langere tijd geen contact tussen beiden is en [naam 1] heeft aangegeven geen contact te willen met zijn vader. Uit de beschikking blijkt verder dat ook de twee jongere kinderen sinds een jaar geen contact meer hebben met hun vader. De rechtbank heeft het in het belang van deze kinderen noodzakelijk geacht om een bijzonder curator te benoemen met als opdracht om de belangen van de minderjarigen te behartigen en om daarbij – onder meer – te onderzoeken of er nu of in de nabije toekomst mogelijkheden zijn voor contact tussen de twee kinderen en hun vader.
14. Eiser stelt zich op het standpunt dat moeder de omgang met de kinderen frustreert. Hij doet daarbij een beroep op het informatiebericht (IB) 2023/31 van verweerder.
15. In IB 2023/31is over ‘frustratie van de omgang’ vermeld dat, als de andere ouder de omgang tussen de derdelands ouder en het kind frustreert, de derdelands ouder feitelijk – ongewenst – niet aan voorwaarde c kan voldoen. Daarbij is echter ook vermeld dat dit niet betekent dat de derdelands ouder in die situatie zonder meer voor een afgeleid verblijfsrecht in aanmerking komt. Van belang is dan bijvoorbeeld of de derdelands ouder vóór de frustratie van de omgang altijd intensief betrokken is geweest bij de verzorging en opvoeding van het kind.
16. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat eiser voor de gestelde frustratie van de omgang intensief betrokken is geweest bij de verzorging en opvoeding van zijn kinderen. Verweerder is in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ingegaan op de door eiser in bezwaar overgelegde bewijsstukken ter onderbouwing van de zorg- en opvoedingstaken. Over de foto van hem en een van zijn kinderen heeft verweerder terecht overwogen dat daaruit niet blijkt van zorg- en opvoedingstaken. Over de verklaringen van de kinderen heeft verweerder kunnen overwegen dat deze niet objectief zijn, en dat daaraan om die reden weinig gewicht kan worden toegekend. Over de verklaring van de directeur van de basisschool van de kinderen heeft verweerder overwogen dat deze weliswaar in het voordeel van eiser pleit, maar dat de directeur daarin niet verklaart of, en in hoeverre eiser betrokken is in de zorg en opvoeding van de kinderen. De rechtbank volgt verweerder daarin. In de verklaring verklaart de directeur namelijk alleen dat het voor de ontwikkeling van de kinderen van belang is dat vader een rol kan blijven vervullen in hun opvoeding en dat vader daaraan alleen invulling kan geven als hij in Nederland kan blijven. Eiser heeft zijn standpunt dat hij in het verleden wel degelijk zorgtaken heeft verricht, in beroep niet nader onderbouwd met aanvullende bewijsstukken. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij in bewijsnood verkeert.
17. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft aangenomen dat eiser ten tijde van het bestreden besluit niet voldeed aan de voorwaarde dat hij daadwerkelijk voor zijn kinderen zorgt.
Afhankelijkheid (voorwaarde onder d)
18. Verweerder heeft aan het bestreden besluit verder ten grondslag gelegd dat eiser niet samenwoont met zijn kinderen. Verweerder baseert dat op het gegeven dat uit de Brpblijkt dat eiser sinds 30 juli 2015 niet meer op hetzelfde adres staat ingeschreven als zijn kinderen.
19. Eiser voert aan dat hij ook na 2015 nog heeft samengewoond met zijn gezin, maar dat vanwege het inreisverbod en het ontbreken van een geldig identiteitsbewijs een inschrijving in de Brp onmogelijk was.
20. Niet kan worden uitgesloten dat eiser ook na 30 juli 2015 nog heeft samengewoond met zijn gezin. Of er sprake was van samenwoning en wanneer precies, kan achteraf niet met zekerheid worden vastgesteld. In elk geval is van duurzame samenwoning geen sprake geweest. Vast staat dat eiser bijvoorbeeld meerdere malen gedetineerd is geweest. Niet in geschil is verder dat aan de samenwoning in elk geval een einde is gekomen in 2024. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij ten tijde van het bestreden besluit geen relatie meer had met de moeder van de kinderen en dat het contact op enig moment helemaal is gestopt. Het beroep van eiser op het arrest XU en QP(met name punt 67) kan niet slagen. Zoals de rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, in haar uitspraak van 31 oktober 2023heeft overwogen, volgt uit het arrest niet dat er in alle gevallen van samenwonen met een minderjarige Unieburger sprake is van een weerlegbaar vermoeden van een afhankelijkheidsrelatie met die minderjarige Unieburger. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht overwogen dat van duurzame samenwoning als bedoeld in het arrest niet is gebleken.
21. Niet in geschil is dat er sprake is van een gezinsleven tussen eiser en zijn kinderen als bedoeld in artikel 8 van het EVRMen ook niet dat het bestreden besluit een inmenging vormt op het recht op eerbiediging van dat gezinsleven. De rechtbank dient te beoordelen of die inmenging in dit geval gerechtvaardigd is.
22. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 25 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2485, volgt dat artikel 8 van het EVRM verweerder ertoe verplicht om alle relevante gegevens en belangen van het individuele geval kenbaar af te wegen tegen het algemene belang van het economisch welzijn van de Nederlandse staat. De rechter moet toetsen of verweerder dit heeft gedaan en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Dat betekent dat de rechter vol toetst of verweerder alle relevante belangen heeft betrokken en dat de toetsing door de rechter van de weging van de belangen enigszins terughoudend moet zijn. 23. De rechtbank is van oordeel dat de belangenafweging volledig is geweest. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit rekening heeft gehouden met het belang van eiser om hier in Nederland zijn gezinsleven te kunnen uitoefenen, en dat hij dit belang heeft afgezet tegen – onder meer – het economisch belang van de Nederlandse Staat en het belang van de openbare orde. Ook heeft verweerder rekening gehouden met de intensiteit van het gezinsleven en met de belangen van de kinderen. Tevens heeft verweerder de banden die eiser met Nederland heeft, afgezet tegen de banden die hij heeft met het land van herkomst Marokko.
24. Het economisch belang en het belang van de openbare orde zijn (zwaar) in het nadeel van eiser meegewogen. Verweerder heeft overwogen dat eiser niet aan het inkomensvereiste voldoet, aangezien eiser niet altijd werkt en dat hij, wanneer hij werkt, illegaal werkt. Verweerder heeft verder gewezen op het inreisverbod dat in 2015 aan eiser is opgelegd omdat het persoonlijke gedrag van eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Verweerder heeft overwogen dat hij het verzoek van eiser om opheffing van dat inreisverbod op 29 november 2023 heeft afgewezen, onder meer omdat verweerder is gebleken dat eiser sinds de uitvaardiging van het inreisverbod nog misdrijven heeft gepleegd. Vermeld is bijvoorbeeld dat eiser op 16 juli 2021 veroordeeld is wegens geweld tegen beroepsoefenaars van de politie. Het besluit van 29 november 2023 ligt in beroep niet ter beoordeling aan de rechtbank voor.Dat voor eiser nog steeds een inreisverbod geldt, is dus een gegeven waarvan de rechtbank uit moet gaan. Verweerder heeft dat zwaar in het nadeel van eiser kunnen meewegen, evenals de omstandigheid dat eiser geen structureel eigen inkomen heeft.
25. Verweerder heeft in het voordeel van eiser meegewogen dat zijn kinderen in Nederland zijn geboren, de Nederlandse nationaliteit hebben, minderjarig zijn en dat zij sterke banden met Nederland hebben. In het nadeel van eiser is meegewogen dat niet is gebleken van een bijzondere (emotionele) afhankelijkheid. Verweerder heeft met betrekking tot eiser overwogen dat hij weliswaar 40 jaar in Nederland woont, maar dat hij ook nog sterke banden met Marokko heeft en dat verweerder er daarom van uitgaat dat eiser ook een leven in Marokko kan opbouwen. De rechtbank acht deze afweging niet onredelijk.
26. Verweerder heeft met de gemaakte belangenafweging voldoende gemotiveerd dat de inmenging in het privé- en gezinsleven van eiser onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is. Verweerder hoefde eiser dan ook niet in het bezit te stellen van een verblijfsdocument EU/EER.
27. De aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER is terecht afgewezen.