Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser,
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Conclusie en gevolgen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.R. Vreijsen, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat zijn asielaanvraag als kennelijk ongegrond had afgewezen. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 6 juni 2025, waarbij eiser aanwezig was en zijn gemachtigde hem bijstond. De rechtbank heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. Volgens de wet had eiser zijn beroep uiterlijk op 9 mei 2025 moeten indienen, maar dit is pas op 19 mei 2025 gebeurd. De gemachtigde van eiser stelde dat zij pas op 19 mei 2025 op de hoogte was gesteld van het ontbreken van een beroep, maar de rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank heeft daarbij de persoonlijke omstandigheden van de gemachtigde niet als voldoende bijzonder beschouwd om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen Bahaddar-omstandigheden aanwezig waren die een schending van artikel 3 van het EVRM zouden rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was en dat eiser geen proceskostenvergoeding zou ontvangen.