ECLI:NL:RBDHA:2025:1154

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
NL24.25353
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een mvv voor een Syrische minderjarige met verblijf bij familie en gezin

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor een Syrische minderjarige. Eiser, geboren in 2005, heeft de Syrische nationaliteit en heeft een aanvraag ingediend voor een mvv met als verblijfsdoel 'familie en gezin'. Deze aanvraag is gedaan door zijn referent, die eerder ook aanvragen voor eiser heeft ingediend, maar deze zijn afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, die het bezwaar van eiser tegen de weigering om hem een mvv te verlenen ongegrond heeft verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat hij in Syrië geen aanvaardbare toekomst heeft. Eiser heeft aangevoerd dat zijn oma, die voor hem zorgt, medische problemen heeft en dat de leefomstandigheden in Syrië zeer slecht zijn. De rechtbank oordeelt echter dat de minister terecht heeft gesteld dat de situatie van eiser niet anders is dan die van andere kinderen in vergelijkbare situaties in Syrië. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser inmiddels achttien jaar oud is en dat van hem een bepaalde mate van zelfredzaamheid mag worden verwacht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de weigering van de mvv in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25353

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. T.J.A.J. Tichelaar).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering om hem een mvv [1] te verlenen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verder was ter zitting aanwezig [referent] (referent).

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 2005 en heeft de Syrische nationaliteit. Referent heeft op 24 mei 2023 een aanvraag ingediend tot afgifte van een mvv, met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ (de aanvraag) ten behoeve van eiser.
2. Referent heeft al eerder, op 4 oktober 2017, een aanvraag ingediend tot afgifte van een mvv met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ ten behoeve van eiser. Bij besluit van 17 januari 2018 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, waarna het bezwaar bij besluit van 30 mei 2018 ongegrond is verklaard. Het (hoger) beroep daartegen is ongegrond verklaard, zodat dat besluit in rechte vaststaat. [2]
3. Op 26 april 2019 heeft referent nogmaals een aanvraag ingediend tot afgifte van een mvv. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 17 december 2019 afgewezen, waarna het bezwaar bij besluit van 1 januari 2020 ongegrond is verklaard. Het beroep hiertegen is op 16 december 2020 ongegrond verklaard, zodat ook dat besluit in rechte vaststaat. [3]
4. Referent heeft op 24 mei 2023 de huidige aanvraag ingediend tot afgifte van een mvv, met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ (de aanvraag) ten behoeve van eiser.
5. Bij besluit van 30 november 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat voor eiser geen aanvaardbare toekomst is weggelegd in het land van herkomst, namelijk in Syrië. Verder is geen sprake van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [4] en valt de belangenafweging in dit kader in het nadeel van eiser. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser hiertegen ongegrond verklaard.
6. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte ervan uitgaat dat voor hem een aanvaardbare toekomst is weggelegd in Syrië. Zijn oma heeft hoge bloeddruk, hartklachten en diabetes. Verder is zij herstellende van een operatie aan een tumor in haar nek. Ter onderbouwing van haar medische situatie is een medisch rapport en een verklaring van een arts overgelegd. Eisers oma zorgt daarnaast voor haar ernstig gehandicapte zoon, voor zover dat nog mogelijk is, zodat zij niet voor ook eiser kan zorgen. Verder is eiser inmiddels achttien jaar en dient hij zich te melden voor militaire dienstplicht. De leefomstandigheden in Syrië zijn zeer slecht. Daarnaast is sprake van een hechte en persoonlijke band die de gebruikelijke omgang tussen een oom en zijn neef overstijgt. Tot slot is referent vanwege zijn medische situatie vrijgesteld van het middelenvereiste, zodat dit niet aan hem kan worden tegengeworpen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Griffierecht
7. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht voor de behandeling van zijn beroep wegen betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door referent overgelegde formulier is voldoende aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt dan ook definitief toegewezen.
Onaanvaardbare toekomst in Syrië
8. Op grond van artikel 3.28, eerste lid, van het Vb [5] – voor zover van belang – kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid worden verleend aan de minderjarige vreemdeling als (onder b) die naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.
9. Uit paragraaf B7/3.7.1. van de Vc [6] volgt dat verweerder geen aanvaardbare toekomst aanneemt in het land van herkomst als sprake is van zodanige omstandigheden, dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd.
10. De rechtbank stelt vast dat zij bij de hiervoor genoemde uitspraak van 16 december 2020 reeds heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn oma hem niet kan verzorgen vanwege haar medische situatie. In de huidige procedure heeft eiser in beroep nieuwe medische documenten overgelegd. Hoewel uit deze documenten blijkt dat eisers oma medische problemen heeft, heeft verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt kunnen stellen dat hier niet uit blijkt dat zij vanwege haar medische situatie niet in staat is om voor eiser te kunnen zorgen. Hierbij heeft verweerder ook kunnen betrekken dat eiser ten tijde van de aanvraag bijna achttien jaar, inmiddels negentien jaar, oud is en dat van hem een bepaalde mate van zelfredzaamheid mag worden verwacht. De enkele niet onderbouwde stelling dat geen andere familieleden in Syrië aanwezig zijn die de zorg van eiser op zich kunnen nemen, leidt niet tot een andere conclusie.
11. Verder heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de gestelde leefomstandigheden in Syrië en de gestelde militaire dienstplicht van eiser geen reden is om voor eiser een onaanvaardbare toekomst aan te nemen, omdat zijn situatie niet anders is dan die van andere kinderen in Syrië in vergelijkbare situaties.
Conclusie
12. Nu verweerder reeds gelet op het voorgaande voldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet aan de voorwaarde uit artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb heeft voldaan en om die reden het bezwaar terecht ongegrond heeft verklaard, komt de rechtbank niet toe aan bespreking van de overige gronden.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 30 januari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Rb Den Haag (zittingsplaats Middelburg) 18 oktober 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:12497 en ABRvS 9 januari 2019, zaaknummer 201809112/1/V1.
3.Rb Den Haag (zittingsplaats Middelburg), ECLI:NL:RBDHA:2020:13950.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Vreemdelingenbesluit 2000.
6.Vreemdelingencirculaire 2000.