ECLI:NL:RBDHA:2020:13950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
AWB 20/5801
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag voor verblijf als familie- of gezinslid met betrekking tot Syrische vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Syrische vreemdeling, eiser, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 juli 2020, waarin de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid werd afgewezen. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op 18 november 2020 gehouden, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. R.E. Temmen, en verweerder door mr. H.J. Metselaar.

Eiser, geboren in Syrië, heeft aangevoerd dat hij niet in aanmerking komt voor de mvv omdat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat zijn referent, zijn oom, niet vrijgesteld is van het middelenvereiste. Eiser heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zijn oom tijdelijk ontheven is van de arbeids- en sollicitatieplicht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft aangetoond dat aan het middelenvereiste niet wordt voldaan en dat er geen aanvaardbare toekomst voor eiser in Syrië is. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds zijn tweede levensjaar bij zijn oma woont, maar dat de zorg voor hem niet onaanvaardbaar is, gezien de omstandigheden in Syrië en de aanwezigheid van andere familieleden.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier was niet in staat om mee te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/5801
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 16 december 2020 in de zaak tussen
[naam], eiser,
gemachtigde: mr. R.E. Temmen,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. H.J. Metselaar.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 juli 2020 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 18 november 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam], referent, en A. Toma als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te bezitten. Referent stelt de oom van eiser te zijn.
2. Referent heeft op 4 oktober 2017 een aanvraag voor een afgifte van een mvv [1] voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ ten behoeve van eiser ingediend.
Op 17 januari 2018 heeft verweerder die aanvraag afgewezen. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor gezinsmigratie van pleegkinderen, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat de ouders van eisers niet meer in leven zijn, onvindbaar zijn en/of niet in staat zouden kunnen worden geacht om voor eiser te zorgen. Daarnaast is niet afdoende komen vast te staan dat er in Syrië geen andere familieleden zijn die voor eiser kunnen zorgen.
Eiser heeft bezwaar aangetekend tegen het besluit van 17 januari 2018 en is vervolgens in beroep en hoger beroep gegaan. Het beroep is door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, bij uitspraak van 18 oktober 2018 [2] ongegrond verklaard. De Afdeling [3] heeft die uitspraak op 9 januari 2019 [4] (met een kennelijke ongegrondverklaring van het beroep) bevestigd.
3. Op 26 april 2019 heeft referent een nieuwe mvv-aanvraag voor eiser ingediend. Als bijlagen heeft hij bij de aanvraag gevoegd:
 een viertal gelegaliseerde overlijdensaktes;
 het paspoort van eiser;
 uittreksel uit het Personenregister van de Burgerlijke Stand van Al Maidan van referent;
 gezinsuittreksel uit de registers van de Burgerlijke Stand der Syrisch-Arabische burgers van Al Maidan;
 verklaring oma van eiser.
Bij besluit van 17 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat niet wordt voldaan aan het middelenvereiste en dat referent ook niet van dat middelenvereiste is vrijgesteld. Verweerder heeft aan het besluit tevens ten grondslag gelegd dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat er voor eiser geen aanvaardbare toekomst is weggelegd in het land van herkomst.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard.
4. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat referent niet zou zijn vrijgesteld van het middelenvereiste. Hij stelt zich op het standpunt dat referent niet in staat is om werkzaamheden te verrichten en dat de kans groot is dat dat ook zo blijft. Hij heeft een besluit van Werkplein van 1 juli 2020 overgelegd waarin staat dat referent van 6 november 2019 tot 6 mei 2020 in het kader van de Participatiewet is ontheven van de arbeids- en sollicitatieplicht en dat deze ontheffing is verlengd tot 31 december 2020. Eiser stelt dat Werkplein geen ontheffing voor onbepaalde tijd verleent, maar dat hij de kans groot acht dat de ontheffing steeds zal worden verlengd.
Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat voor hem in Syrië sprake is van een onaanvaardbare toekomst. Hij stelt in dat verband dat hij daar moet leven in een oorlogssituatie en de verzorging en opvoeding van een familielid ontbeert.
Middelenvereiste
5. Het middelenvereiste is neergelegd in artikel 3.22, eerste lid, Vb [5] . Op grond van die bepaling moet referent duurzaam en zelfstandig beschikken over voldoende middelen van bestaan. Niet in geschil is dat aan dat middelenvereiste niet wordt voldaan, aangezien referent een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt. Ter beantwoording ligt de vraag voor of referent van het middelenvereiste is vrijgesteld.
De vrijstellingsgronden zijn neergelegd in paragraaf B7/2.1.1 van de Vc [6] . Daarin is bepaald dat een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet wordt afgewezen op grond van het niet voldoen aan het middelenvereiste, als de referent voldoet aan een van de volgende voorwaarden:
 de referent heeft de pensioengerechtigde leeftijd bereikt;
 de referent is naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt;
 de referent is blijvend niet in staat aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.
Eiser stelt dat hij voldoet aan de derde voorwaarde, en heeft ter onderbouwing daarvan het besluit van Werkplein overgelegd. De rechtbank volgt eiser daarin niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld waarom referent niet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het middelenvereiste voldoet. In dat verband heeft verweerder niet ten onrechte opgemerkt dat uit het overgelegde besluit van Werkplein niet blijkt dat referent blijvend niet in staat wordt geacht aan de plicht te voldoen tot arbeidsinschakeling. In het primaire besluit heeft verweerder toegelicht dat hij aanneemt dat een referent blijvend niet in staat is om aan de wettelijke verplichting tot arbeidsinschakeling als bedoeld in paragraaf B7/2.1.1 van de Vc als de referent vijf jaar volledig is ontheven van de plicht tot arbeidsinschakeling in de zin van de Participatiewet. Dat referent tijdelijk – tot 31 december 2020 – is ontheven van de arbeids- en sollicitatieplicht in verband met de zorgen voor en de medische problemen van zijn pasgeboren kind, maakt niet dat moet worden aangenomen dat hij blijvend niet in staat is om te voldoen aan de plicht tot arbeidsinschakeling of dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is, ook niet als die ontheffing na 31 december 2020 nog enige tijd zou worden verlengd. Verweerder heeft in het bestreden besluit eiser tevens mogen tegenwerpen dat hij geen medische informatie heeft overgelegd, waaruit zijn blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid blijkt.
Aanvaardbare toekomst in Syrië
6. Op grond van artikel 3.28, eerste lid, van het Vb – voor zover van belang – kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid worden verleend aan de minderjarige vreemdeling als (onder b) die naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.
In paragraaf B7/3.7.1 van de Vc is neergelegd dat de IND aanneemt dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst, als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, Vb is weggelegd in het land van herkomst, als sprake is van zodanige omstandigheden, dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd.
7. Niet in geschil is dat eiser sinds zijn tweede levensjaar, na het overlijden van zijn moeder, bij zijn oma woont en door haar wordt verzorgd. Eiser stelt dat zijn oma daar nu niet meer toe in staat is, gelet op haar leeftijd en gezondheid, en mede door het gehandicapt raken van haar zoon en de intensieve verzorging die dat met zich meebrengt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er voor eiser geen sprake is van een onaanvaardbare toekomst in Syrië. Verweerder heeft eiser mogen tegenwerpen dat eiser zijn stelling, dat zijn oma vanwege haar leeftijd en gezondheid niet meer in staat kan worden geacht om voor hem en haar gehandicapte zoon te zorgen, onvoldoende heeft onderbouwd. Verweerder heeft in dat verband in redelijkheid kunnen overwegen dat uit de overgelegde medische verklaring niet blijkt dat de klachten van de oma van eiser zodanig zijn dat zij niet meer in staat is om voor eiser te zorgen. Verweerder heeft daarbij ook in redelijkheid in aanmerking kunnen nemen dat eiser inmiddels 15 jaar oud is en dat van hem een bepaalde mate van zelfredzaamheid mag worden verwacht.
In het bestreden besluit is verweerder er ook van uitgegaan dat de tante van eiser met enige regelmaat op bezoek komt en dat de tante de oma van eiser dus kan ondersteunen bij de zorg en opvoeding. Ter zitting heeft eiser gesteld dat de tante onlangs ook is gevlucht uit Syrië en dat zij thans in Turkije zou verblijven. Nu deze stelling niet met stukken is onderbouwd, kan de rechtbank daaraan geen gewicht toekennen.
Tot slot heeft verweerder in het bestreden besluit in redelijkheid overwogen dat de gestelde omstandigheid dat eiser in Syrië geen goed onderwijs krijgt en in militaire dienst zal moeten, geen reden is om voor eiser een onaanvaardbare toekomst aan te nemen, omdat zijn situatie niet anders is dan die van andere kinderen in Syrië in vergelijkbare situaties.
Familierechtelijke relatie
8. Eiser heeft nog een beroep gedaan op de aanvullende voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking familie- of gezinslid, neergelegd in paragraaf B7/3.7.2 van de Vc en stelt dat hij aan die voorwaarden heeft voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder reeds op basis van het voorgaande voldoende gemotiveerd tot de conclusie is gekomen dat eiser niet in aanmerking komt voor een mvv voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’. Verweerder heeft daarom mogen afzien van het onderzoek naar de gestelde familierelatie tussen eiser en referent.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2020.
De griffier is buiten staat
mee te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.machtiging tot voorlopig verblijf
2.zaaknummer AWB 18/4387
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
4.zaaknummer 201809112/1/V1
5.Vreemdelingenbesluit 2000
6.Vreemdelingencirculaire 2000