ECLI:NL:RBDHA:2025:1148

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
NL24.50040
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Emaus-Visschers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 13 december 2024 niet in behandeling genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 22 januari 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De Europese Unie heeft regelgeving omtrent asielaanvragen vastgelegd in de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Roemenië, dat aanvankelijk werd afgewezen, maar later werd geaccepteerd na een herbeoordeling.

Eiser heeft betoogd dat de minister artikel 17 van de Dublinverordening had moeten toepassen, omdat hij in Roemenië mishandeld is. De rechtbank oordeelt echter dat de minister niet verplicht was om het traumatabeleid analoog toe te passen, aangezien Roemenië een EU-lidstaat is en het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. De rechtbank stelt vast dat de minister terecht heeft aangenomen dat Roemenië zich aan de verdragsverplichtingen houdt en dat de autoriteiten daar een onderzoek zullen instellen bij klachten van mishandeling.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen en eiser aan Roemenië mag overdragen. De proceskosten van eiser worden niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50040

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 13 december 2024 niet in behandeling genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 22 januari 2025, samen met de zaak NL24.50041, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Roemenië een verzoek om terugname gedaan. Roemenië heeft dit verzoek in eerste instantie afgewezen. Nederland heeft Roemenië daarna verzocht om een herbeoordeling. Roemenië heeft het verzoek om terugname naar aanleiding hiervan geaccepteerd.
Had de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
5. Eiser betoogt dat de minister toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser is tijdens zijn eerdere verblijf in Roemenië mishandeld door bewakers van de gevangenis waarin hij verbleef, omdat hij weigerde om een asielaanvraag in te dienen. Daarmee is hij in Roemenië blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De minister mag daarom niet van eiser verwachten dat hij zich onder bescherming stelt van de Roemeense autoriteiten of dat hij daar een klacht indient. Eiser wijst ter onderbouwing op (de ratio achter) het zogenoemde traumatabeleid, [2] dat inhoudt dat van een vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij terugkeert naar zijn land van herkomst als hij daar traumatische gebeurtenissen heeft meegemaakt. Eiser ziet, gelet op wat hij heeft meegemaakt, niet in waarom de minister dit beleid niet ook (analoog) bij een overdracht aan Roemenië kan toepassen. Eiser wijst hierbij ter vergelijking op een uitspraak van de zittingsplaats Groningen [3] en zittingsplaats Amsterdam van deze rechtbank. [4]
5.1.
De minister kan besluiten om een asielaanvraag in behandeling te nemen, ook al is Nederland daar op grond van de Dublinverordening niet toe verplicht. [5] De minister maakt onder meer van deze bevoegdheid gebruik als bijzondere, individuele omstandigheden van de vreemdeling maken dat de overdracht aan Roemenië van onevenredige hardheid getuigt. [6]
5.2.
Het betoog van eiser slaagt niet. De gemachtigde van de minister heeft zich op de zitting niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de minister niet met analoge toepassing van het traumatabeleid toepassing had hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Het traumatabeleid houdt in dat de minister onder voorwaarden bescherming biedt aan vreemdelingen die traumatische gebeurtenissen in hun land van herkomst hebben meegemaakt. Dit beleid is oorspronkelijk ingegeven door het feit dat de minister vreemdelingen niet naar hun land van herkomst wil laten terugkeren als de daders van deze traumatische gebeurtenissen ongestraft blijven. [7] In het geval van eiser gaat het echter om een overdracht aan Roemenië. Roemenië is een lidstaat van de Europese Unie en daarom geldt, zo stelt de minister terecht, voor Roemenië het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Op basis van dat beginsel mag de minister ervan uitgaan dat Roemenië zich aan de verdragsverplichtingen houdt en dat de (hogere) Roemeense autoriteiten, als eiser klaagt over mishandelingen, een onderzoek opstarten en de daders van eisers mishandeling zo nodig vervolgen. [8] Eiser heeft niet gesteld dat de minister voor Roemenië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Daarmee is de situatie van eiser wezenlijk anders dan de situaties waarvoor het traumatabeleid is voorzien, omdat het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor een land van herkomst van een derdelander-vreemdeling niet geldt en de minister er in die gevallen dus niet zonder meer van uit mag gaan dat daders van (ernstige) mishandelingen worden vervolgd. De minister had daarom geen reden hoeven zien om het traumatabeleid in het geval van eiser analoog toe te passen.
5.3.
Voor zover eiser nog heeft betoogd dat de minister in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen toepassing geeft aan artikel 17 van de Dublinverordening, volgt de rechtbank dat betoog ook niet. Eiser heeft in de zienswijze slechts verwezen naar het traumatabeleid en daarbij toegelicht dat niet van eiser kan worden verwacht dat hij terugkeert naar Roemenië, ook niet als hij objectief gezien niet opnieuw het risico loopt om het slachtoffer te worden van een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft dit betoog pas in beroep nader geconcretiseerd en toegespitst op artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank ziet daarom niet in waarom de minister het bestreden besluit uitvoeriger of anders had moeten motiveren dan hij nu heeft gedaan. De door eiser aangehaalde uitspraken van de zittingsplaatsen Groningen en Amsterdam leiden om die reden ook niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt, het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag in stand blijft en de minister eiser aan Roemenië mag overdragen. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus-Visschers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Dat beleid staat in paragraaf C2/3.3.2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
3.Rb. Den Haag (zp Groningen) 26 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19598.
4.Rb. Den Haag (zp Amsterdam) 2 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:76.
5.Dat staat in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
6.Dat volgt uit paragraaf C2/5 van de Vc 2000.
7.Zie bijvoorbeeld de formulering van het traumatabeleid in paragraaf C2/4.1 van de Vc 2000 zoals die gold van 3 september 2013 t/m 30 september 2013.
8.Vergelijk HvJEU 29 februari 2024, C-163/17, ECLI:EU:C:2024:195 (