ECLI:NL:RBDHA:2025:1140

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL25.2062
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 10 december 2024 opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 24 januari 2025 is eiser, ondanks bericht van verhindering, niet verschenen, terwijl de minister vertegenwoordigd was door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten na de behandeling van het beroep.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 23 december 2024. De beoordeling richtte zich op de rechtmatigheid van de maatregel sindsdien. Eiser betoogde dat er geen zicht was op uitzetting binnen een redelijke termijn, omdat de Marokkaanse autoriteiten nog niet hadden gereageerd op de laissez-passeraanvraag die in december 2024 was verzonden. Eiser stelde dat de minister niet voortvarend handelde, omdat de rappels op dossierniveau geen effect zouden hebben.

De rechtbank oordeelde echter dat er in het algemeen zicht op uitzetting bestaat en dat de minister voldoende voortvarend handelt. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat zicht op uitzetting niet ontbreekt. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht geen aanleiding had gezien om een lichter middel dan bewaring op te leggen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, in aanwezigheid van griffier mr. S. Strating.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2062

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[…], eiser,

V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. De minister heeft op 10 december 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 27 december 2024 [1] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 23 december 2024 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten van eiser
5. Eiser betoogt dat de voortduring van de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Hiertoe voert eiser aan dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn. De Marokkaanse autoriteiten hebben namelijk nog steeds niet gereageerd op de laissez-passeraanvraag (lp-aanvraag) die in december 2024 is verzonden, en de minister heeft ook nog geen ontvangstbevestiging van de lp-aanvraag ontvangen. De Marokkaanse autoriteiten hebben nog niets gedaan en volgens eiser zijn er geen aanwijzingen dat de Marokkaanse autoriteiten het dossier alsnog voortvarend zullen oppakken. Daarom kan er momenteel niet van een kans op terugkeer binnen een redelijke termijn worden uitgegaan.
5.1.
Verder voert eiser aan dat de minister niet voortvarend handelt. De door de minister verzonden rappels op dossierniveau hebben volgens eiser geen effect, aangezien deze worden verstuurd in een bulk-e-mail en het rappel voor eiser daarmee verborgen zit tussen rappels van vele andere vreemdelingen.
Oordeel rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting in het algemeen en in het geval van eiser naar Marokko niet ontbreekt. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 november 2022 en
8 augustus 2023, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen niet ontbreekt. [2] Dat er tot op heden, na minder dan twee maanden sinds het opstarten van het lp-traject, nog geen reactie van de Marokkaanse autoriteiten is ontvangen, rechtvaardigt niet de conclusie dat er in eiser zijn geval geen sprake meer is van zicht op uitzetting. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten hebben aangegeven geen lp voor eiser te zullen afgeven.
6.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage en wat op de zitting is besproken, blijkt dat er sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure tweemaal is gerappelleerd op de lp-aanvraag, namelijk op 24 december 2024 en 16 januari 2025. Daarnaast zijn er twee vertrekgesprekken met eiser gevoerd, namelijk op 6 januari 2025 en 8 januari 2025. Ook heeft de minister op 8 januari 2025 een kopie van het paspoort van eiser verzonden naar de autoriteiten van Marokko.
6.2.
De rechtbank is tot slot van oordeel, dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. Eiser heeft geen redenen naar voren heeft gebracht waarin de minister aanleiding had moeten zien om aan eiser een lichter middel op te leggen. [3]
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.NL24.49449.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674.