ECLI:NL:RBDHA:2025:11252

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
SGR 24/1672
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K.M. de Groes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke intrekking omgevingsvergunning voor grootschalige evenementen en inrichting

Deze uitspraak betreft de gedeeltelijke intrekking van een omgevingsvergunning door het college van burgemeesters en wethouders van Zoetermeer. De vergunning was verleend voor het houden van grootschalige evenementen en het oprichten van een inrichting, maar eiser heeft gedurende drie jaar geen gebruik gemaakt van deze vergunning. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat het college de vergunning mocht intrekken. De rechtbank oordeelt dat het belang van het college om ongebruikte vergunningen niet in stand te laten zwaarder weegt dan het belang van eiser bij behoud van de vergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op korte termijn gebruik zal maken van de vergunning. De intrekking van de vergunning is zorgvuldig voorbereid en de rechtbank heeft geoordeeld dat het college de belangen van eiser voldoende heeft meegewogen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1672

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiser

(gemachtigden: mr. A.G. van Keulen en mr. U.R.H. Koeze),
en

het college van burgemeesters en wethouders van Zoetermeer, het college

(gemachtigde: mw. P.I. Josaphat en mw. ing. L.M. Flenter).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de gedeeltelijke intrekking van een omgevingsvergunning. Het college heeft de vergunning van eiser voor het houden van grootschalige evenementen en het oprichten en in werking hebben van een inrichting ingetrokken, omdat eiser niet binnen drie jaar na het verlenen van de vergunning gebruik heeft gemaakt van de vergunning. Eiser is het niet eens met deze intrekking. De rechtbank beoordeelt het intrekken van de vergunning aan de hand van de argumenten van eiser (de beroepsgronden).
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de vergunning mocht intrekken. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Op 17 juli 2013 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van onder andere een beach house, het houden van grootschalige (muziek)evenementen in strijd met het bestemmingsplan en het oprichten van een inrichting voor het geven van muziekuitvoeringen in de buitenlucht waar tegelijk meer dan 5.000 bezoekers aanwezig kunnen zijn (de milieuactiviteit). Op 16 november 2023 heeft het college een ontwerpbeschikking voor intrekking van de vergunning voor de milieuactiviteit gestuurd aan eiser. De ontwerpbeschikking heeft van 21 november 2023 tot en met 2 januari 2024 ter inzage gelegen. Hier zijn geen zienswijzen op ontvangen. Met het bestreden besluit van 15 januari 2024 heeft het college de vergunning voor de milieuactiviteit ingetrokken.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de heer [naam 1] en de heer [naam 2] als vertegenwoordigers van eiser, gemachtigden van eiser en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
3. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat het ontwerp van de beschikking voor die datum ter inzage is gelegd, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.4 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Mocht het college de vergunning gedeeltelijk intrekken?
4. Eiser vindt dat het college de vergunning niet had mogen intrekken zonder goed onderzoek te doen naar de feiten en omstandigheden. Het enkele constateren dat de omgevingsvergunning niet is gebruikt, is onvoldoende om de vergunning in te mogen trekken. Het college had er rekening mee moeten houden dat eiser de afgelopen jaren bezig is geweest met (het plannen van) de renovatie van het gebouw, waardoor het buitenterrein geen prioriteit had. Dat heeft mede door de gemeente Zoetermeer lang geduurd. Eiser is lang met de gemeente in gesprek geweest over een erfpachtovereenkomst. Toen eiser wilde starten met de samenwerking met een plaatselijk theatergezelschap, bleek dat een omgevingsvergunning nodig was om in afwijking van het bestemmingsplan een cultuurfunctie mogelijk te maken. Die vergunning is eind 2023 verleend en pas daarna kon de exploitatie beginnen. Vanuit de gemeente, waar eiser al die jaren veel contact mee heeft gehad, is nooit het signaal afgegeven dat de omgevingsvergunning zou kunnen worden ingetrokken.
4.1.
Het college vindt dat het algemene belang om ongewenste situaties met ongebruikte vergunningen te voorkomen zwaarder weegt dan het belang van eiser bij behoud van de vergunning. De door eiser genoemde redenen waarom hij nog geen gebruik heeft gemaakt van de vergunning, komen voor risico van eiser. Eiser heeft niet aangetoond dat hij op korte termijn muziekuitvoeringen in de buitenlucht kan geven voor meer dan 5000 bezoekers. Ook staat intrekking de gewenste bedrijfsvoering, namelijk het plaatsen van een theater/poppodium in het pand, niet in de weg. Bovendien bestaat onder het nieuwe recht geen vergunningplicht meer voor deze activiteit. Als eiser grote muziekevenementen wil organiseren, moet daarvoor zowel onder oud als onder nieuw recht een geluidsonderzoek worden uitgevoerd, zodat voor eiser feitelijk niks verandert.
4.2.
De rechtbank is het eens met het college. In de Wabo staat dat het college een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk mag intrekken als daarvan langer dan drie jaar na het verlenen van de vergunning geen gebruik is gemaakt. [1] Het college mag zelf bepalen of zij gebruik maakt van deze bevoegdheid. Als het college besluit om de vergunning (gedeeltelijk) in te trekken, moet zij alle betrokken belangen afwegen en het besluit goed motiveren. Tot die betrokken belangen horen ook de (financiële) belangen van de vergunninghouder. Het college moet ook meewegen of aan de vergunninghouder is toe te rekenen dat hij nog geen gebruik heeft gemaakt van de vergunning. Als een vergunninghouder aannemelijk maakt dat hij de vergunning alsnog binnen korte tijd zal gaan gebruiken, kan het college dat meenemen in de belangenafweging. Het college kan dan dus nog steeds besluiten de vergunning in te trekken. [2] Als een vergunninghouder niet aannemelijk kan maken dat hij de vergunning alsnog binnen korte termijn zal gebruiken, is dat voldoende om een ongebruikte omgevingsvergunning te mogen intrekken. [3]
4.3.
Eiser heeft de vergunning de afgelopen jaren niet gebruikt. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij de vergunning op korte termijn gaat gebruiken. Het college had daarom voldoende reden om de vergunning gedeeltelijk in te trekken. Bovendien heeft het college een goede belangenafweging gemaakt. Het is de eigen keuze van eiser geweest om de afgelopen jaren te focussen op het herstel van het pand, waardoor het buitenterrein nog steeds niet in gebruik is. Ook de overige door eiser genoemde omstandigheden komen voor zijn risico. Het college heeft terecht opgemerkt dat voor deze milieuactiviteit geen vergunningplicht meer bestaat sinds de invoering van de Omgevingswet. [4] Het college heeft ter zitting toegelicht dat ongebruikte vergunningen mogelijk niet meer voldoen aan de huidige regelgeving en dat het college een goed overzicht wil houden van de verleende vergunningen. Het belang van het college om geen ongebruikte vergunningen in stand te laten weegt daarom zwaarder dan het belang van eiser. Ook is de intrekking op zorgvuldige wijze tot stand gekomen, omdat het college op meerdere momenten heeft geconstateerd dat de vergunning niet werd gebruikt en eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om te reageren op het voornemen de vergunning in te trekken.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de vergunning mocht intrekken. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Groes, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Art. 2.33, tweede lid, onder a Wabo.
2.Zie onder meer Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 22 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:213.
3.Zie onder meer Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:213 en 2 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2110.
4.De milieubelastende activiteiten waarvoor ten aanzien van geluid een vergunningplicht geldt, staan in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).