ECLI:NL:RBDHA:2025:1117

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
24_946
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag wegens plichtsverzuim van politieambtenaar na rijden onder invloed van alcohol

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar behandeld. Eiser, werkzaam bij de politie sinds 2002, kreeg deze straf opgelegd na incidenten tijdens een personeelsfeest op 20 oktober 2022, waar hij onder invloed van alcohol op een scooter zou hebben gereden. De rechtbank oordeelt dat de korpschef, verweerder, voldoende bewijs heeft geleverd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. De rechtbank wijst erop dat de Dräger-blaastest, die een overschrijding van de toegestane alcoholwaarde aangaf, betrouwbaar is en dat de verklaringen van collega's de uitslag ondersteunen. Eiser betwist de betrouwbaarheid van de blaastest en stelt dat hij zich aan de alcoholnorm heeft gehouden, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor zijn stelling. De rechtbank concludeert dat de opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig is, gezien de ernst van het plichtsverzuim en de hoge eisen die aan politieambtenaren worden gesteld. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/946

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.C. van Meppelen Scheppink),
en

de korpschef van politie

(gemachtigde: mr. A.M.A.C. Theunissen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het opleggen van de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar.
1.1.
Met het primaire besluit van 1 juni 2023 heeft verweerder eiser onder meer per direct deze disciplinaire straf opgelegd. Met het besluit van 18 december 2023 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eiser, voor zover dit is gericht tegen deze disciplinaire straf, ongegrond verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en [naam 1] (Teamchef).

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Eiser is sinds 1 november 2002 in dienst bij de politie, laatstelijk in de functie van senior GGP bij de eenheid Den Haag.
2.2.
Op 20 oktober 2022 heeft een bureaudag van het basisteam plaatsgevonden, gevolgd door een avondfeest op een locatie buiten het bureau. Eiser en zijn collega
[naam 2] waren hierbij aanwezig. Collega’s van eiser hebben melding gemaakt van gedragingen van eiser tijdens het avondfeest, inhoudende dat eiser [naam 2] zou hebben bedreigd en dat hij onder invloed van alcohol heeft gereden op een scooter.
2.3.
Aan eiser is per 22 oktober 2022 onder meer buitengewoon verlof voor onbepaalde tijd verleend. Eiser is daarna op enig moment arbeidsongeschikt geworden.
2.4.
De afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) heeft, naar aanleiding van het vermoeden van plichtsverzuim, op 23 januari 2023 een rapport disciplinair onderzoek (het rapport) uitgebracht.
2.5.
Verweerder heeft eiser, gelet op het rapport, onder meer de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd met een proeftijd van twee jaar. [1] Dit besluit is, in afwijking van het advies van de Bezwaaradviescommissie HRM van 30 oktober 2023, gehandhaafd. Verweerder heeft overwogen dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn dat eiser [naam 2] verbaal of fysiek heeft bedreigd. Eiser wordt verweten dat hij, later op de avond, onder invloed van teveel alcohol, als bestuurder en met [naam 2] achterop, met een scooter van de feestlocatie naar het bureau is gereden. [naam 2] is daar in een taxi naar huis gezet. Eiser wilde vervolgens met de scooter naar zijn huis rijden. Een collega heeft eiser daarvan weerhouden. Eiser heeft daarop vrijwillig meegedaan aan een blaastest met een Dräger-tester, die een overschrijding van de toegestane alcoholwaarde aangaf. Eiser had code A/G geblazen, een indicatie dat sprake is van een alcoholgehalte van 430-650 µg/l. Gelet op deze uitslag, die ondersteund wordt met verklaringen van collega’s, acht verweerder het aannemelijk dat eiser zoveel alcohol (bier) heeft gedronken dat hij de grens van de maximaal toegestane alcoholwaarde van 220 µg/l heeft overschreden en vervolgens met de scooter naar het bureau is gereden. Verweerder heeft deze gedraging aangemerkt als ernstig plichtsverzuim en heeft de opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig geacht aan het verwijt dat eiser kan worden gemaakt. Met deze gedraging heeft eiser, die een voorbeeldfunctie heeft, het noodzakelijk in hem te stellen vertrouwen ernstig beschadigd.
Het standpunt van partijen
3.1.
Het beroep van eiser is uitsluitend gericht tegen de hem opgelegde disciplinaire straf. Eiser heeft aangevoerd dat het onvoldoende aannemelijk is geworden dat hij zich aan de verweten gedraging schuldig heeft gemaakt. Niet is komen vast te staan hoeveel alcohol hij heeft gedronken en binnen welk tijdsbestek dit is geweest. Eiser blijft erbij dat hij maat heeft gehouden met alcohol. Er zijn omstandigheden die maken dat de uitslag van de blaastest niet betrouwbaar genoeg kan worden geacht. Van plichtsverzuim is geen sprake. Voor zover de rechtbank anders oordeelt, vindt eiser de disciplinaire straf niet evenredig. Hij heeft zich bewust getoond van zijn verantwoordelijkheid als politieambtenaar. Hij verwijst naar de met collega [naam 4] gemaakte afspraak, het meewerken aan de indicatieve ademtest en dat hij zich, bij een niet goede uitslag, naar huis zou laten rijden. Ook heeft hij volledig medewerking verleend aan het interne onderzoek.
3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat genoegzaam is komen vast te staan dat eiser na vertrek van het personeelsfeest met teveel alcohol op een scooter heeft bestuurd. Verweerder acht de Dräger-test betrouwbaar en stelt zich op het standpunt dat de uitslag van de blaastest kan worden gevolgd. De verklaringen van de collega’s ondersteunen deze uitslag. Verweerder acht de opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig. Er bestaat geen aanleiding om af te wijken van het bestendige beleid om met betrekking tot dit als ernstig plichtsverzuim aan te merken gedrag voorwaardelijk strafontslag op te leggen.
Is er sprake van plichtsverzuim?
4. Volgens vaste rechtspraak gelden in het ambtenarentuchtrecht niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Wel is voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven noodzakelijk dat op basis van beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. [2]
5. Niet in geschil is dat eiser op de betreffende avond alcohol heeft genuttigd en met de scooter naar het bureau is gereden. De vraag is of het aannemelijk is te achten dat eiser
onder invloed van teveel alcohol de scooter heeft bestuurd.
5.1.
Uit het rapport en het verhandelde op zitting volgt dat eiser rond 18:30-18:45 uur op de feestlocatie was. Hij stelt dat hij niet weet hoeveel bier hij die avond heeft gedronken, maar dat hij maat heeft gehouden. Tijdens de feestavond is een gespannen situatie ontstaan tussen eiser en [naam 2] . Eiser is om 23:00-23:30 uur op de scooter, met [naam 2] achterop, vertrokken naar het bureau. Zij zijn kort daarna aangekomen bij het bureau. Daar waren meerdere collega’s, onder wie [naam 3] , aanwezig. [naam 4] is rond 00:30 uur gearriveerd bij het bureau en kort daarna is er een taxi gebeld om [naam 2] naar huis te brengen. Volgens eiser duurde het ongeveer drie kwartier voor deze taxi arriveerde. Daarna heeft [naam 3] de Dräger uit de politiebus gehaald en vervolgens heeft de blaastest met de Dräger na 01:00 uur in het bureau plaatsgevonden. Eiser zegt dat hij niets heeft gedronken tussen het vertrek van de feestlocatie en het moment van de blaastest.
De rechtbank overweegt dat hieruit kan worden afgeleid dat tussen het laatste moment waarop eiser alcohol (bier) heeft gedronken, gevolgd door het rijden op de scooter, en het moment van de blaastest in ieder geval 1,5 uur zit.
5.2.
Eiser heeft op zitting toegelicht dat hij de Dräger-tester als zodanig niet onbetrouwbaar vindt. Hij vindt de uitslag van de blaastest met de Dräger-tester echter niet precies genoeg, het is te grofmazig en het geeft slechts een indicatie. Daarnaast wijst hij op omstandigheden die de uitslag in dit geval onbetrouwbaar hebben gemaakt. Hij vindt dat een ademanalyse had moeten worden gedaan.
Voor zover eiser stelt dat de uitslag van de blaastest kan zijn beïnvloed, omdat [naam 3] , die de Dräger uit de auto heeft gepakt, zelf alcohol had gedronken, wordt hij niet gevolgd. De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft onderbouwd dat het blaasapparaat op deze wijze kan worden beïnvloed. Eiser heeft voorts gesteld dat handalcohol in de auto invloed kan hebben gehad op de Dräger, maar hij heeft ook gezegd dat hij niet weet of er daadwerkelijk handalcohol bij de Dräger lag. Deze veronderstelling, niet onderbouwd, wordt daarom evenmin gevolgd.
Eiser heeft vervolgens gesteld dat hij zelf regelmatig alcoholcontroles doet. Hij zegt dat hij 5 à 6 keer heeft meegemaakt dat, nadat iemand met de Dräger-blaastest op straat heel hoog scoorde, de ademanalyse op het bureau uitwees dat er niets aan de hand was. De rechtbank volgt dit standpunt van eiser niet, nu dit eerst op zitting en zonder onderbouwing is gesteld.
De rechtbank overweegt dat eiser het standpunt van verweerder, dat de Dräger zeer nauwgezette indicaties geeft en dat het meetinstrument elk half jaar wordt geijkt, niet heeft betwist. Voor zover er al sprake zou zijn geweest van enige alcoholdamp in de nabijheid van de Dräger, wordt vooropgesteld dat niet is onderbouwd of dit van invloed kan zijn op de uitslag van de blaastest. Indien dit al tot enige correctie van de uitslag zou moeten leiden, is van belang dat er sprake was van ruim 1,5 uur tijdsverloop voorafgaand aan de blaastest, dat het lichaam in de tussentijd alcohol heeft kunnen afbreken en ook dat de Dräger vanuit de politiebus door de buitenlucht naar het bureau is gebracht (waarmee alcoholdamp ook vervliegt). Dit alles maakt het niet aannemelijk dat de uitslag onder de limiet van 220 µg/l had kunnen komen. De enkele omstandigheid dat er geen ademanalyse is gevolgd, maakt niet dat verweerder de uitslag van de blaastest niet heeft mogen volgen.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder waarde heeft mogen hechten aan verklaringen van collega’s. [naam 3] heeft verklaard dat zij vond dat eiser naar alcohol rook. [naam 3] heeft [naam 4] gezegd dat zij niet wist wat zij aan moest met de mededeling van eiser dat hij met de scooter naar huis wilde rijden, wetende dat hij gedronken had. [naam 3] wilde eiser niet laten rijden.
[naam 4] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat eiser veel wijn en bier aan de bar haalde, ook tijdens de activiteiten, terwijl de organisatie langs de tafels kwam om drank te brengen. Zij had het idee dat de drank voor hem en [naam 2] bedoeld was. [naam 4] heeft eiser gezegd dat zij heeft gezien dat hij veel drank had besteld aan de bar en dat zij dacht dat hij teveel had gedronken om met de scooter te gaan rijden en heeft daarom voorgesteld dat hij op een ademtester zou blazen om het zeker te weten en als zou blijken dat hij teveel had gedronken, zij hem dan naar huis zou brengen. Zij wilde dit van tevoren afspreken om discussie na het blazen te vermijden. Bij de uitslag zei eiser: “oh, dat is niet goed”. [naam 4] heeft eiser vervolgens met de politiebus naar huis gebracht. Onderweg was eiser erg emotioneel, hij was bang om zijn baan te verliezen.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van eiser dat hij maat heeft gehouden met het drinken van bier en dat hij zich in staat achtte om de scooter te besturen, op zichzelf geen aanwijzing is dat hij niet teveel heeft gedronken. Dit past bovendien niet bij de waarnemingen van [naam 3] en [naam 4] , waarmee de uitslag van de blaastest wordt ondersteund. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat, gelet op de uitslag van de blaastest die wordt bevestigd met genoemde verklaringen, eiser met teveel alcohol op een scooter heeft bestuurd van de feestlocatie naar het bureau. Verweerder heeft de verweten gedraging terecht gekwalificeerd als ernstig plichtsverzuim. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plichtsverzuim niet aan eiser kan worden toegerekend, zodat verweerder bevoegd was tot het opleggen van een disciplinaire straf.
Evenredigheid
6. Volgens vaste rechtspraak mogen aan politieambtenaren hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid worden gesteld. Voor het antwoord op de vraag of een opgelegde straf als (on)evenredig moet worden beschouwd, zijn de feitelijke aard en de ernst van het vastgestelde plichtsverzuim, alle relevante omstandigheden in aanmerking genomen, bepalend. [3]
6.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het in dit soort gevallen bestendig beleid is om een disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar op te leggen. Verweerder heeft toegelicht dat geen sprake is van schriftelijk vastgelegd en gepubliceerd beleid. Het is niet vermeld op het intranet van de politie. Er is gekeken naar vergelijkbare gevallen. Verweerder heeft verwezen naar een uitspraak, zonder vindplaats, waarbij in een vergelijkbaar geval voorwaardelijk ontslag is opgelegd met een proeftijd van drie jaar en gezegd dat inmiddels een proeftijd van twee jaar wordt gehanteerd. Verder is er nog geval geweest dat niet tot een zaak heeft geleid. Ten slotte is toegelicht dat het Landelijk Strafmaat Overleg de door verschillende regio’s genomen besluiten toetst, maar ook in dat kader zijn geen afspraken vastgelegd over op te leggen disciplinaire straffen.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat hier geen sprake is van een beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het voorgaande betekent dat verweerder een gedragslijn hanteert. Hieruit volgt dat verweerder per concreet geval moet motiveren waarom hij de gekozen disciplinaire straf heeft opgelegd. [4]
De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit in het geval van eiser afdoende heeft gemotiveerd. De rechtbank beseft dat het bestreden besluit een grote impact heeft op eiser en heeft ook gezien dat eiser zijn medewerking aan het onderzoek heeft verleend, maar gelet op de ernst van het vastgestelde plichtsverzuim is de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar niet onevenredig aan dit plichtsverzuim. [5] Daartoe acht de rechtbank van belang dat eiser door zijn gedrag ernstig afbreuk heeft gedaan aan de hem als politieambtenaar te stellen eisen. Met het rijden op de scooter onder invloed van teveel alcohol (overschrijding van de toegestane alcoholwaarde) is sprake van ernstig plichtsverzuim, juist omdat politieambtenaren zelf zijn belast met het handhaven van de wet. Eiser heeft geen omstandigheden genoemd die niet door verweerder zijn meegewogen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, voorzitter, en
mr. B. van Dokkum en mr. F. Arichi, leden, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, in samenhang met artikel 78, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 29 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:977, r.o. 4.1.
3.Uitspraak van de Raad van 17 december 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:3213).
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
5.Vergelijk de uitspraak van de Raad, voetnoot 3.